ECLI:NL:CRVB:2013:2163

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
11-5515 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had zich ziek gemeld op 17 oktober 2008 en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 15 oktober 2010 geen recht had op een uitkering, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen en de geschiktheid van de functie textielproductenmaker, beoordeeld. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige voldoende onderbouwd hadden dat de geduide beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct waren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht was vastgesteld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 23 oktober 2013.

Uitspraak

11/5515 WIA
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
17 augustus 2011, 11/3425 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2013. Namens appellant is
mr. Timmer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die laatstelijk werkzaam is geweest als medewerker paprikateelt, heeft zich vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving op
17 oktober 2008 ziek gemeld met rug- en nekklachten en klachten aan de linker lichaamshelft. Nadien is daar cardiale problematiek bijgekomen.
1.2. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 24 juni 2010 onderzocht door een verzekeringsarts, die beperkingen heeft geobjectiveerd ten aanzien van rug- en nekbelastende arbeid. Die beperkingen zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
24 juni 2010. Hiervan uitgaande heeft een arbeidsdeskundige appellant niet geschikt geacht voor zijn maatgevende werk maar wel geschikt geacht voor de met gebruikmaking van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geselecteerde functies, leidend tot een verlies aan verdiencapaciteit van 18,13%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 18 augustus 2010 aan appellant meegedeeld dat hij per 15 oktober 2010 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
1.3. Bij besluit van 2 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 augustus 2010, onder verwijzing naar rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 15 februari 2011 en van de bezwaararbeidsdeskundige van
24 februari 2011, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts de informatie van de cardioloog heeft meegewogen en dat hij heeft stilgestaan bij eventuele leefregels van appellant. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat er ten onrechte geen urenbeperking is opgelegd. Van een motiveringsgebrek is naar het oordeel van de rechtbank in dat verband geen sprake. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige afdoende uiteengezet dat de functie textielproductenmaker op het aspect reiken geschikt te achten is voor appellant. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat in bezwaar van een juist maatmanloon is uitgegaan en dat als vaststaand moet worden beschouwd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. De rechtbank heeft het verzoek van appellant om schorsing van het onderzoek in verband met de psychische behandeling afgewezen.
3.
In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met de algemene leefregels van appellant, die gesteld zijn als een rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De afwijzing door de rechtbank van het verzoek om aanhouding is volgens appellant niet terecht. De doorverwijzing naar i-psy werd immers ondersteund door de neuroloog en de huisarts. Volgens appellant is nog steeds niet duidelijk waarin de beperking in de energiehuishouding is terug te vinden in de FML. Een beperking ten aanzien van avond- of nachtwerk zou in de rede liggen. Voorts herhaalt appellant zijn standpunt dat niet duidelijk is waarom er geen beperking is opgenomen voor het maken van hoofdbewegingen nu de verzekeringsarts hem beperkt acht voor nekbelastend werk. Appellant acht verder de functie van textielproductenmaker ongeschikt vanwege de overschrijding op het item reiken. In de functie dient 590 keer per uur gereikt te worden, terwijl appellant 450 keer per uur mag reiken. Er dient in deze functie ook 90 maal 60 keer gereikt te worden, zodat de stelling van de arbeidsdeskundige dat er over een matige afstand van 50 cm gereikt moet worden niet toereikend is. Voorts acht appellant het maatmanloon nog steeds te laag, omdat dit vastgesteld dient te worden op € 12,86.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep met betrekking tot de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft aangevoerd, is een herhaling van gronden die reeds in beroep naar voren zijn gebracht. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank volledig. Wat betreft de medische grondslag heeft de verzekeringsarts op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met inachtneming van verkregen informatie van de cardioloog, vastgesteld dat er sprake is van beperkingen als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Er worden beperkingen aangenomen ten aanzien van rugbelastende en nekbelastende arbeid, alsmede beperkingen ten aanzien van de energiehuishouding. De bezwaarverzekeringsarts heeft eveneens dossierstudie verricht, is aanwezig geweest bij de hoorzitting en heeft appellant onderzocht en recente informatie van de cardioloog meegewogen. De bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat aanvullend onderzoek van de rug geen duidelijke afwijkingen liet zien en dat de rugproblematiek gering van aard is. De cardiale toestand van appellant is stabiel, waarbij geen tekenen zijn van ischaemie en waarbij de cardioloog het advies heeft gegeven te gaan trainen. De longfunctie brengt geen functionele beperkingen met zich. De bezwaarverzekeringsarts concludeert dat de geduide beperkingen, zoals opgenomen in de FML van 24 juni 2010, geen overschatting van de beperkingen van appellant vormen.
4.2.
Op de in hoger beroep door appellant aangevoerde gronden en de overgelegde informatie van de anesthesioloog heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd met rapporten van
29 maart 2012 en 10 mei 2012. Daarin heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat die informatie, gezien de eerder negatief neurologische bevindingen, geen aanleiding geeft tot wijziging van zijn standpunt en dat de belastbaarheid van appellant, zoals weergegeven in de FML van 24 juni 2010, niet is overschat. De informatie van i-psy, waaruit blijkt dat appellant een stemmingsstoornis heeft als gevolg van een somatische aandoening en dat hij daardoor moeite heeft met het accepteren van zijn lichamelijke pijnklachten, geeft evenmin aanleiding tot een ander standpunt, omdat het blijkens de mededeling ter zitting volgens de bezwaarverzekeringsarts functies betreft met een geringe psychische belasting. Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts op 26 juni 2013 aanvullend gerapporteerd. Met betrekking tot de nekklachten wordt daarin vermeld dat appellant deze niet eerder heeft genoemd bij de verzekeringsarts of bij de bezwaarverzekeringsarts. Er zijn al beperkingen gesteld ten aanzien van trillingsbelasting van de nek en bovenhandse activiteiten. Gezien de normale beweeglijkheid van de nek is er geen aanleiding om een beperking te duiden ten aanzien van de houding van de nek. Gezien de licht verminderde fysieke belastbaarheid in verband met de cardiale problematiek is er evenmin aanleiding om een urenbeperking te stellen, noch een beperking ten aanzien van avonddiensten. Een beperking ten aanzien van nachtdiensten zou, mede gelet op de leeftijd van appellant van toepassing kunnen zijn, maar in de geduide functies komt dit niet voor. Met genoemde rapporten heeft de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen op te nemen dan in de FML van 24 juni 2010. De overgelegde vertaling van een medisch verslag radiologie van
2 augustus 2013, die niet is beoordeeld door een neuroloog en waarvan niet duidelijk is of deze betrekking heeft op de datum in geding, alsmede de algemene stelling van de cardioloog die niet is toegespitst op appellant, kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
4.3.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag zijn de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), productiemedewerker metaal en electro-industrie (SBC-code 111171) en magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220) en de reservefunctie textielproductenmaker (SBC-code 111160) geduid. Op grond van de voorliggende
CBBS-gegevens, in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, is voldoende inzichtelijk en toetsbaar onderbouwd dat de geduide functies ook werkelijk geschikt zijn te achten voor appellant. De gronden die appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de geschiktheid van de functie textielproductenmaker behoeven geen verdere bespreking nu het hier een reservefunctie betreft. Wat betreft het maatmanloon heeft de bezwaararbeidsdeskundige in de bezwaarfase de hoogte hiervan vastgesteld op € 12,82 en het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 28,07%. Ook indien uitgegaan zou worden van een maatmanloon van € 12,86, zoals door appellant betoogd, dan leidt dit niet tot een mate van arbeidsongeschiktheid van meer dan 35%. Op basis van de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 15 oktober 2010 dan ook terecht vastgesteld op minder dan 35%.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) A.C. Oomkens

HD