ECLI:NL:CRVB:2013:2214

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
28 oktober 2013
Zaaknummer
12-6455 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toelating tot de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en ANW na beëindiging van verplichte verzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1954, had in Nederland gewerkt en was in 1996 naar Marokko teruggekeerd met behoud van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. In mei 2011 diende hij een aanvraag in om toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Deze aanvraag werd door de Sociale verzekeringsbank (Svb) afgewezen, omdat de verplichte verzekering voor deze wetten meer dan één jaar voor de aanvraag was geëindigd.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de Svb hem niet had gewezen op de mogelijkheid om een vrijwillige verzekering af te sluiten na de beëindiging van de verplichte verzekering. De Raad overwoog dat de wet vereist dat aanmelding voor de vrijwillige verzekering binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering moet plaatsvinden. De appellant had in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag niet in Nederland gewoond of gewerkt, waardoor hij niet aan de voorwaarden voldeed.

De Raad concludeerde dat de Svb terecht had besloten dat de aanvraag van de appellant niet voldeed aan de wettelijke voorwaarden. De Raad oordeelde dat onbekendheid met de wet niet leidt tot een verschoonbaarheid van de overschrijding van de aanmeldtermijn. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/6455 AOW
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 november 2012, 12/2005 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2013. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren in 1954, heeft in Nederland gewerkt. Hij is in 1996 naar Marokko teruggekeerd met behoud van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
1.2. Bij brief van 9 mei 2011 heeft appellant een aanvraag gedaan om toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Bij besluit van 26 januari 2012 heeft de Svb deze aanvraag afgewezen, omdat de verplichte verzekering voor deze wetten langer dan één jaar voor de aanvraag was geëindigd. Bij besluit op bezwaar van 28 maart 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de Svb hem ten onrechte niet heeft gewezen op de mogelijkheid een vrijwillige verzekering af te sluiten na beëindiging van de verplichte verzekering op 1 januari 2000. Voorts heeft hij een stuk overgelegd waaruit naar zijn mening blijkt dat hij in 2002 toestemming heeft gegeven om premie in te houden.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht heeft geweigerd appellant toe te laten tot de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en de ANW.
4.2.
Ingevolge de artikelen 34, 35 en 36 van de AOW en 63, 63a en 63b van de ANW is vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en ANW alleen mogelijk in aansluiting op een periode van verplichte verzekering ingevolge die wetten. Aanmelding moet plaatsvinden binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering.
4.3.
Appellant heeft in mei 2011 verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering krachtens de AOW en de ANW. Gedurende het jaar voorafgaande aan deze aanvraag was appellant in ieder geval niet verplicht verzekerd krachtens die wetten, omdat hij toen niet in Nederland woonde of werkte.
4.3.
De Svb heeft derhalve terecht besloten dat het verzoek van appellant van mei 2011 niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering.
4.4.
Appellant heeft erop gewezen dat de Svb hem niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om een vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW te sluiten nadat hij per 1 januari 2000 niet meer verplicht verzekerd was wegens het vervallen van artikel 26 van het KB 746. Dit leidt niet tot de conclusie dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de overschrijding van de aanmeldingstermijn appellant niet tegengeworpen zou mogen worden. Volgens vaste rechtspraak leidt onbekendheid met de wet op zichzelf niet tot de conclusie dat er sprake is van een zodanig bijzonder geval dat een overschrijding van een wettelijke aanmeldtermijn verschoonbaar is te achten. Niet van betekenis wordt geacht dat de Svb appellant niet actief heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om een vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW te sluiten. Het lag primair op de weg van appellant zelf om zijn rechten na zijn terugkeer naar Marokko in de gaten te houden en om zich desgewenst tijdig voor de vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW aan te melden.
4.5.
Het beroep op het document uit 2002 kan appellant niet baten. Het betreft een reeds door de Svb overgelegd formulier, waarin appellant het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen machtigt premie voor de vrijwillige verzekering in te houden. Appellant heeft in juli 2001 aan de Svb meegedeeld aan de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) deel te willen nemen. Dat dit formulier de vrijwillige verzekering ingevolge de AWBZ betreft, blijkt uit de vermelding daarvan onder aan het formulier. Het strookt ook met het feit dat appellant in zijn brief van 9 mei 2011 heeft gevraagd of hij vrijwillig verzekerd is ingevolge de AOW en de ANW en, voor het geval hij niet verzekerd is, om toezending van een aanvraagformulier.
4.6.
Uit het onder 4.1 tot en met 4.4 overwogene vloeit voort dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet bevoegd is deel te nemen aan de vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW, zodat de rechtbank dit besluit terecht in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van
K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) K.E. Haan
JvC