ECLI:NL:CRVB:2013:2242
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen toekenning bijstand met terugwerkende kracht door gebrek aan bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante had een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, maar deze was beëindigd per 24 december 2010. Appellante had zich op 14 maart 2011 gemeld voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en verzocht om bijstand met terugwerkende kracht. Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage had de bijstandsaanvraag van appellante afgewezen, omdat zij zich pas op 9 februari 2011 had gemeld voor bijstand. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
Appellante stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigden. Zij voerde aan dat de beëindiging van haar WW-uitkering haar overviel, dat het contact met haar werkcoach niet optimaal was en dat zij zorg had voor haar kind. De Raad overwoog dat volgens vaste rechtspraak geen recht op bijstand bestaat voor een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld voor bijstand, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat appellante zich niet eerder dan 9 februari 2011 had gemeld en dat de door haar aangevoerde omstandigheden niet aannemelijk maakten dat zij niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 29 oktober 2013, waarbij M. Hillen als rechter en M.R. Schuurman als griffier aanwezig waren. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.