ECLI:NL:CRVB:2013:2292
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 13 november 1995 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante woonde met haar drie kinderen op een uitkeringsadres en was gehuwd met B, die op een ander adres stond ingeschreven. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante samenwoonde met haar man, heeft de gemeente een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellante sinds 1 januari 2011 een gezamenlijke huishouding voerde met B, wat zij niet had gemeld aan het college. Het college heeft daarop de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij voldoende bewijs heeft geleverd dat B niet de gehele periode bij haar verbleef, maar slechts gedurende twee korte periodes. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college onterecht heeft aangenomen dat appellante en B duurzaam gescheiden leefden. De Raad stelt vast dat appellante en B gedurende de relevante periode gehuwd waren en dat de verklaring van appellante op 7 juli 2011 bevestigt dat B bij haar verbleef. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het besluit van het college gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante.