ECLI:NL:CRVB:2013:2297
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege de veronderstelling dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met S. Appellante ontving sinds 11 oktober 1996 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Naar aanleiding van anonieme tips heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat appellante van 6 mei 2009 tot 1 juli 2011 samenwoonde met S. Het college van burgemeester en wethouders van Oldambt heeft daarop besloten de bijstand van appellante over deze periode in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, wat leidde tot een rechtszaak.
De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het college niet had bewezen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er in de te beoordelen periode sprake was van wederzijdse zorg tussen appellante en S. De Raad concludeerde dat het college aannemelijk had gemaakt dat appellante en S hun hoofdverblijf hadden op het adres van appellante, ondanks dat S op papier op een ander adres stond ingeschreven.
De Raad oordeelde dat de gedetailleerde verklaringen van getuigen en de verbruiksgegevens van gas en elektriciteit op het adres van S de conclusie van het college ondersteunen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.