ECLI:NL:CRVB:2013:2307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
12-2818 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanvraag bijstand en buiten behandelingstelling door college

Op 5 november 2013 deed de Centrale Raad van Beroep uitspraak in een hoger beroep van een appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer. De zaak betreft een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) die door het college buiten behandeling was gesteld. De appellant had op 25 mei 2010 een aanvraag ingediend, maar voldeed niet aan de verzoeken om aanvullende gegevens binnen de gestelde termijn. Het college had de appellant een hersteltermijn gegeven tot 14 juni 2010, maar de gevraagde gegevens werden niet tijdig ingeleverd. De appellant stelde dat hij afhankelijk was van het Openbaar Ministerie voor het verkrijgen van bepaalde documenten, maar de Raad oordeelde dat deze stelling niet opging voor alle gevraagde gegevens. Bovendien was er geen bewijs dat de appellant om uitstel had gevraagd.

De Raad overwoog dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag. De Raad benadrukte dat de financiële situatie van de aanvrager cruciaal is voor het vaststellen van het recht op bijstand en dat de aanvrager verantwoordelijk is voor het aanleveren van de benodigde gegevens. De Raad concludeerde dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard.

De uitspraak werd gedaan door O.L.H.W.I. Korte, met A.C. Oomkens als griffier. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

12/2818 WWB
Datum uitspraak: 5 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
20 april 2012, 11/2062 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.T.M. Oudenhoven, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oudenhoven. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Janssen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 25 mei 2010 een aanvraag om bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij zijn aanvraag heeft appellant melding gemaakt van schulden tot een bedrag van ongeveer € 750.000,-. Ten tijde van de aanvraag wist het college dat appellant in de maanden november en december 2008 eigenaar geworden was van drie woonhuizen en dat in één daarvan een hennepplantage was aangetroffen.
1.2.
Bij brief van 28 mei 2010 heeft het college aan appellant een hersteltermijn gegeven om ontbrekende gegevens over te leggen. De gevraagde gegevens diende uiterlijk op 14 juni 2010 ontvangen te zijn. Daarbij is meegedeeld dat indien de gevraagde gegevens niet op tijd ingeleverd zijn, de aanvraag niet verder in behandeling zal worden genomen. Het betrof samengevat de volgende gegevens:
- De afschriften van een bankrekening over de afgelopen drie maanden;
- Het laatste overzicht van een andere bankrekening waarop het actuele saldo staat;
- Het overzicht van een derde bank over de laatste drie maanden in verband met een creditcard;
- Een overzicht van alle schulden en bewijsstukken daarvan;
- Een verhaal op papier waarin antwoord wordt gegeven op de volgende vragen:
1.
Hoe heeft appellant na het ontslag bij de laatste werkgever in zijn levensonderhoud voorzien en welke bewijsstukken kan appellant daarvan leveren?
2.
Waar heeft appellant van geleefd sinds januari 2010?
3.
Hoe komt appellant aan drie huizen en hoe is dit gegaan?
4.
Appellant heeft aangegeven opgelicht te zijn en aangifte te hebben gedaan. Wat is hiermee gedaan en kan appellant het proces-verbaal leveren?
5.
Hoe betaalt appellant de hypotheekrente? Kan appellant bewijsstukken leveren als achterstanden zijn ontstaan?
6.
Staan de huizen leeg of worden zij (onder-)verhuurd, zo ja voor welk bedrag en wie zijn de bewoners?
Appellant heeft deze gegevens niet binnen de gestelde termijn verstrekt.
1.3.
Bij besluit van 21 juni 2010 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant de bij brief van 28 mei 2010 verzochte gegevens niet voor 14 juni 2010 heeft ingeleverd.
1.4.
Bij besluit van 10 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 juni 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij bestrijdt dat het zijn verantwoordelijkheid is om aan te tonen dat het college in staat zou zijn om de aanvraag om een uitkering op grond van de WWB te kunnen beoordelen. Voorts werd zijn verantwoordelijkheid ernstig beknot doordat hij afhankelijk was van andere overheidsinstanties voor het verkrijgen van stukken. Het Openbaar Ministerie wenste in het belang van een strafrechtelijk onderzoek geen dossierstukken te verstrekken aan appellant, waardoor hij slechts beperkt in staat was om dergelijke stukken te overleggen aan het college. Ten slotte stelt appellant dat hij wel degelijk stukken heeft overgelegd in de bezwaarprocedure ter onderbouwing van zijn standpunt. Gelet op de integrale heroverweging in bezwaar dienen deze stukken te worden meegenomen in deze procedure. Naar de mening van appellant is het bestreden besluit onduidelijk en onvoldoende gemotiveerd en had het college in redelijkheid niet kunnen komen tot een buiten behandeling laten van de aanvraag om bijstand.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is onder meer sprake van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag, indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt die een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 4 januari 2011, LJN BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
4.3.
In dit geval kon het college, gelet op de bij de aanvraag verstrekte en bekende gegevens, het recht op bijstand zonder nader inzicht in de financiële situatie van appellant in de voorgaande jaren niet vaststellen. Daarmee heeft het college aannemelijk gemaakt dat de door het college bij appellant opgevraagde gegevens noodzakelijk zijn om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. De klacht dat appellant moet aantonen dat het college dat wel kan, stuit daarop af. Appellant heeft de gevraagde gegevens niet binnen de bij brief van 28 mei 2010 geboden hersteltermijn verstrekt. Appellant stelt dat hij binnen de gestelde termijn niet over alle gevraagde gegevens kon beschikken, omdat hij daarbij mede afhankelijk was van het Openbaar Ministerie die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek geen dossierstukken wenst te verstrekken. Deze stelling betreft echter slechts een deel van de gevraagde gegevens en kan appellant dan ook niet baten. Bovendien is niet gebleken dat appellant binnen die termijn om uitstel of om een nadere termijn heeft gevraagd teneinde die gegevens alsnog over te leggen.
4.4.
Met de gegevens die appellant in het kader van de bezwaarprocedure heeft overgelegd heeft het college terecht geen rekening gehouden. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 26 juni 2007, LJN BA8284) brengt de aard en inhoud van een primair besluit tot het buiten behandeling laten van een aanvraag om bijstand mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Dit geldt tevens voor de in hoger beroep door appellant overgelegde stukken.
4.5.
Gelet op het vorenstaande was het college bevoegd de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. In wat appellant verder heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A.C. Oomkens
sg