ECLI:NL:CRVB:2013:2380
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering bijstand op basis van gezamenlijke huishouding en bewijsvoering van hoofdverblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellante had een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage, omdat werd vastgesteld dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met de vader van haar kind, [K.].
De appellante heeft in hoger beroep betoogd dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, maar de Raad oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat [K.] niet langer bij haar woonde. De Raad heeft vastgesteld dat appellante en [K.] samen een kind hebben en dat de omstandigheden niet waren gewijzigd ten opzichte van de eerdere afwijzing van de aanvraag. De Raad heeft daarbij ook gekeken naar de feitelijke bevindingen van een huisbezoek, waaruit bleek dat [K.] op het moment van het huisbezoek in de woning van appellante aanwezig was.
De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden en dat de eerdere afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, aangezien er geen aanleiding toe was.