ECLI:NL:CRVB:2013:2384

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
12-4154 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor kosten van woninginrichting

In deze zaak heeft appellante, die sinds 17 september 2009 een uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de inrichting van haar woning. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat er volgens hen geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de inrichtingskosten niet uit het eigen inkomen voldaan konden worden. Appellante had eerder financiële hulp van familie ontvangen voor de inrichting van haar woning, maar het college stelde dat het ontbreken van reserveringsruimte door schulden geen bijzondere omstandigheid vormde. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de kosten van woninginrichting in beginsel uit het inkomen moeten worden voldaan, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Appellante had niet aangetoond dat er dergelijke omstandigheden waren. De Raad oordeelde dat de stelling van appellante dat haar huisraad was teruggenomen door haar broer, niet voldoende onderbouwd was. Bovendien was het ontbreken van reserveringsruimte door schulden geen reden om van het uitgangspunt af te wijken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4154 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2012, 11/2275 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. el Joghrafi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2013. Voor appellante is verschenen mr. El Joghrafi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. El Fizazi.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante beschikt sedert mei 2005 over een zelfstandige woonruimte die zij, naar zij zegt, heeft ingericht met financiële hulp van familie waarbij is afgesproken dat zij het geleende geld zou terugbetalen zodra zij inkomsten uit arbeid had. Zij ontvangt vanaf
17 september 2009 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Daaraan voorafgaand ontving zij achtereenvolgens van 2006 tot 2010 studiefinanciering voor een uitwonende (basisbeurs, aanvullende beurs en aanvullende lening tot het maximum), van 4 april 2010 tot en met 4 juli 2010 bijstand ingevolgde de WWB en van 5 juli 2010 tot en met 31 augustus 2010 inkomsten uit arbeid waarvan de hoogte uitkwam boven de voor haar toepasselijke bijstandsnorm.
1.2.
Op 27 december 2010 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van inrichting van haar woning. Bij besluit van 18 februari 2011 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 18 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2011 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen af te wijken van het uitgangspunt dat inrichtingskosten uit het eigen inkomen moeten worden voldaan en dat het ontbreken van reserveringsruimte in verband met de aflossing van schulden geen bijzondere omstandigheid is.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is - voor zover hier van belang - bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en met name of appellant de mogelijkheid heeft gehad om te reserveren voor deze kosten.
4.3.
De kosten van woninginrichting worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.4.
Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Appellante heeft gesteld dat de huisraad waarover zij eerder beschikte toebehoorde aan haar broer en dat hij, nadat de familierelatie verstoord raakte, de huisraad heeft teruggenomen. Appellante heeft deze stelling echter op geen enkele wijze onderbouwd. Maar ook al zou dat zo zijn, dan had appellante voor de gevraagde kosten kunnen reserveren. In dit verband wordt verwezen naar 1.1. Dat het appellante zou hebben ontbroken aan voldoende reserveringsruimte vanwege de afbetaling van schulden, kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die in het individuele geval bijstandverlening rechtvaardigt. Schulden, dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet op de WWB worden afgewenteld. De omstandigheid dat appellante een verstoorde relatie met haar familie heeft als gevolg waarvan zij, naar haar zeggen, psychische klachten heeft gekregen, levert op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op die eraan in de weg staat dat appellante voor de kosten van woninginrichting had kunnen reserveren.
4.5.
Uit 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens

HD