ECLI:NL:CRVB:2013:2415

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
11-2465 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor maatmanarbeid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1986 arbeidsongeschikt was door rugklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die het beroep van appellant tegen de intrekking ongegrond verklaarde. De Raad oordeelt dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat appellant geschikt is voor zijn maatmanfunctie als plaatwerker, ondanks de rugklachten. De Raad verwijst naar eerdere rapporten van orthopedisch chirurgen en de bezwaarverzekeringsarts, die bevestigen dat appellant geen beperkingen heeft voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden. De Raad concludeert dat het Uwv op goede gronden de WAO-uitkering heeft ingetrokken, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de geschiktheid voor de maatmanarbeid in twijfel trekken. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/2465 WAO
Datum uitspraak: 13 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
12 april 2011, 10/970 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dieters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts. Het onderzoek ter zitting is geschorst. Orthopedisch chirurg
dr. W.P. Zijlstra heeft op 15 februari 2013 nader gerapporteerd, waarna het onderzoek ter zitting is hervat op 21 augustus 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dieters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2. Appellant is op 17 september 1986 uitgevallen met rugklachten voor zijn werk als plaatwerker voor gemiddeld 38 uur per week. Na ommekomst van de wettelijke wachttijd, die destijds 52 weken bedroeg, is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Bij besluit van 4 mei 2010 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 5 juli 2010 ingetrokken omdat hij met ingang van deze datum geschikt wordt bevonden voor zijn maatmanfunctie van plaatwerker.
1.4. Na een herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 mei 2010 bij besluit van
10 september 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige, onder verwijzing naar een arbeidskundig rapport van 4 maart 1988, voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd waaruit de belasting in deze functie bestaat en dat de functie van plaatwerker - ofschoon onder een andere naam - nog steeds bestaat zodat hervatting in deze functie in beginsel voor appellant mogelijk is. Van bijzondere omstandigheden om anders te oordelen is de rechtbank niet gebleken. Tevens heeft het Uwv zich wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit mogen baseren op het door orthopedisch chirurg W. de Graaf verrichte
expertise waarvan de orthopedisch chirurg op 18 februari 2010 een rapport heeft uitgebracht.
3.
Appellant heeft zich niet kunnen verenigen met deze uitspraak en heeft in hoger beroep hiertegen aangevoerd dat het Uwv zich ten onrechte heeft gebaseerd op een zeer algemene beschrijving van de ooit door appellant uitgeoefende functie, die geen enkel inzicht geeft in de aard en de zwaarte van de in de functie voorkomende belastingen. Hierbij is met name gewezen op het aspect tillen, waarvan niet duidelijk is hoe vaak en in welke mate dit aspect in de functie voorkomt. Voorts heeft De Graaf ten onrechte gesteld dat er op orthopedische gronden geen beperkingen zijn toe te kennen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een rapport van medisch adviseur D.J. Schakel van 2 december 2011 overgelegd, waarbij gevoegd informatie van de anesthesioloog T.J.H.K. Weinschenk van 8 juli 2011.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De bezwaarverzekeringsarts heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 2 september 2009 (nummer 08/505) en gelet op de orthopedische aard van de ter discussie staande problematiek De Graaf verzocht een expertise te verrichten. In het rapport van
18 februari 2010 heeft De Graaf vermeld dat de huidige bevindingen een normale functie van de rug tonen en dat op orthopedisch gebied geen sprake is van beperkingen voor arbeid als rechtstreeks vast te stellen gevolg van ziekte en/of gebreken. Daarbij heeft de orthopedisch chirurg opgemerkt dat geen beperkingen op te leggen zijn ten aanzien van de houding, zitten, lopen dan wel staan. Appellant is niet beperkt voor zwaar tillen en zware rugbelasting in het algemeen daar hij een normale functie van zijn rug en spierkracht heeft.
4.3.
Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts de hoorzitting van 15 maart 2010 bijgewoond en dossieronderzoek verricht. In het rapport van 15 maart 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts, onder verwijzing naar de bevindingen van De Graaf, te kennen gegeven dat de belastbaarheid van appellant kennelijk beter is dan het Uwv bij de eerdere beoordelingen heeft aangenomen. Hieruit volgt volgens de bezwaarverzekeringsarts dat op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) slechts beperkingen voor arbeid overblijven die kunnen worden gezien als een rechtstreeks objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte en/of gebreken in verband met de gehoorklachten. De bezwaarverzekeringsarts heeft deze beperkingen vastgelegd in de FML van 15 maart 2010.
4.4.
De hiertegen aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot het oordeel dat het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist moet worden gehouden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op grond van de in hoger beroep overgelegde medische informatie, die ziet op een periode ver na de datum in geding, te weten 5 juli 2010, onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat er per deze datum (meer) beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Ook in het rapport van medisch adviseur Schakel wordt een deugdelijke onderbouwing hiervoor niet gegeven. Dat op basis van een MRI-scan van 2 september 2011 moet worden vastgesteld dat bij appellant per 5 juli 2010 duidelijk meer aan de hand is dan waarvan De Graaf is uitgegaan, kan in het licht van het uitgebreide onderzoek van De Graaf, waarbij deze tevens de beschikking had over gegevens van beeldvormend onderzoek uit december 2009, niet worden gevolgd. Uit het vorenstaande volgt dat wordt uitgegaan van de juistheid van de FML van 15 maart 2010.
4.5.
Betreffende de arbeidskundige grondslag wordt van belang geacht dat op grond van vaste rechtspraak van de Raad geschiktheid voor de maatmanarbeid in beginsel de veronderstelling rechtvaardigt dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid, tenzij hervatting in de oude functie niet meer mogelijk is en zich in het concrete geval bijzonderheden voordoen die de juistheid van de veronderstelling aantasten. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van
29 april 2010, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, een beschrijving gegeven van de maatmanarbeid van appellant, waarbij het onderzoek heeft bestaan uit het bestuderen van een arbeidskundig rapport van 4 maart 1988 en een gesprek met de voormalige werkgever van appellant die heeft bevestigd dat de als maatman omschreven functie van plaatwerker nog steeds voorkomt, echter nu onder de benaming van medewerker voorbewerking. Naar aanleiding van hetgeen partijen ter zitting van de Raad van 18 januari 2013 zijn overeengekomen, moet ten slotte worden vastgesteld dat de belasting in deze functie op het aspect tillen bestaat uit twee à drie keer per uur 25 kilogram. Gelet op de informatie van orthopedisch chirurg Zijlstra van 15 februari 2013 waarbij deze zich heeft gebaseerd op het onder 4.2 genoemde rapport van orthopedisch chirurg De Graaf, is deze belasting vanuit orthopedisch oogpunt voor appellant geen bezwaar. Uit het vorenstaande volgt dat ook het onder 2 weergegeven oordeel van de rechtbank omtrent de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit wordt onderschreven.
5.
Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de slotsom dat het Uwv op goede gronden de WAO-uitkering van appellant met ingang van 5 juli 2010 heeft ingetrokken. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I.J. Penning
JvC