ECLI:NL:CRVB:2013:2424

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
12-4854 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging recht op ziekengeld na zorgvuldig medisch onderzoek en bezwaarverzekeringsarts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld als beheerder van een dorpshuis. Appellant had zich op 13 oktober 2010 ziek gemeld vanwege nek-, heup- en rugklachten en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet. Na een medisch onderzoek concludeerde de verzekeringsarts dat appellant per 29 augustus 2011 weer geschikt was voor zijn werk. Het Uwv beëindigde daarop het recht op ziekengeld. Appellant ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard door de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke omstandigheden van zijn werk als enige beheerder van het dorpshuis, wat leidde tot een zwaardere belasting van zijn rug. Hij overhandigde informatie van een manueel therapeut ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad beoordeelde de argumenten van appellant en de medische rapporten. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig hadden gehandeld en dat de medische onderzoeken adequaat waren uitgevoerd. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld had beëindigd en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in aanwezigheid van griffier Z. Karekezi.

Uitspraak

12/4854 ZW
Datum uitspraak: 13 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
25 juli 2012, 11/3616 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.J.T. van Loo, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam als beheerder dorpshuis voor 35 uur per week, toen hij zich voor dit werk per 13 oktober 2010 heeft ziek gemeld wegens nek-, heup- en rugklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Appellant heeft tweemaal het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht, voor het laatst op 18 augustus 2011. Na onderzoek is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 29 augustus 2011 weer geschikt is te achten voor zijn werk als beheerder dorpshuis. Bij besluit van 23 augustus 2011 heeft het Uwv dienovereenkomstig het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 29 augustus 2011 beëindigd.
1.2. Na een herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van
6 oktober 2011 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van
13 augustus 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank voorbij gaat aan de werkzaamheden die worden uitgevoerd door een beheerder van een klein dorpshuis, waar maar één beheerder is en er geen of bijna nooit oproepkrachten kunnen worden ingehuurd, gelet op de slechte financiële situatie van het dorpshuis. Hierdoor wordt de rug van appellant behoorlijk meer belast dan waar de verzekeringsarts vanuit is gegaan. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie overgelegd van een manueel therapeut van
25 oktober 2012.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak moet onder “zijn arbeid” worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Echter gelet op het bepaalde in artikel 19, vijfde lid, van de ZW, dient in de situatie dat een verzekerde geen werkgever heeft als bedoeld in artikel 9, 10 of 12 van de ZW, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid te worden verstaan de ongeschiktheid tot het verrichten van de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv als maatstaf arbeid gehanteerd de functie van beheerder dorpshuis zoals door de arbeidsdeskundige is beschreven in het rapport van 19 juli 2011. De arbeidsdeskundige heeft te kennen gegeven dat de werkzaamheden minder rugbelastend zijn dan door appellant is gesteld, omdat in een dorpshuis altijd vrijwilligers en oproepkrachten aanwezig zijn die vanzelfsprekend meewerken bij onder meer het inrichten van feestzalen. Uit hetgeen hiertegen in hoger beroep is aangevoerd is overigens niet gebleken dat in het geheel geen gebruik kon worden gemaakt van vrijwilligers of oproepkrachten. Mede gelet hierop wordt de door de arbeidsdeskundige gegeven beschrijving van de werkzaamheden in de functie van beheerder dorpshuis voldoende overtuigend geacht. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben dan ook van het rapport van de arbeidsdeskundige van 19 juli 2011 uit mogen gaan.
4.3.
Er bestaat voorts geen aanleiding het medisch onderzoek voor onzorgvuldig te houden. De verzekeringsarts heeft appellant op de spreekuren van 7 april 2011 en 18 augustus 2011 onderzocht en beschikte daarbij over de informatie van de huisarts van 18 april 2011 en de orthopedisch chirurg van 9 juni 2011 met daarbij gevoegd een huisartsenbrief van de orthopedisch chirurg van 29 juli 2004. De verzekeringsarts heeft in het rapport te kennen gegeven dat uit deze informatie niet blijkt dat sprake is van een discopathie lumbaal op
3
à 4 niveaus, maar van een lichte wat diffuse spondylose en een forse overhuiving van beide heupkoppen. Waarschijnlijk zijn deze aandoeningen niet degeneratief van aard, maar heeft appellant in zijn groei een versterkte botgroei ontwikkeld. Na 2004 heeft geen beeldvormend onderzoek van de rug meer plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft bij het onderzoek aan de rug, behoudens een thoracale kyfose, geen afwijkingen of functiebeperkingen kunnen waarnemen. Nu appellant tevens weinig klachten heeft, behalve het feit dat hij zijn rug voelt als hij wat langer zit, is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 29 augustus 2011 weer geschikt moet worden geacht voor zijn werk als beheerder dorpshuis.
4.4.
Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts naar aanleiding van het door appellant ingediende bezwaarschrift dossieronderzoek gedaan en appellant op het spreekuur van
4 oktober 2011 onderzocht. Daarbij was hij tevens op de hoogte van de aortaklepstenose. De bezwaarverzekeringsarts heeft te kennen gegeven dat bij het onderzoek geen nieuwe bevindingen zijn gedaan. Er heeft geen nieuw röntgenonderzoek plaatsgevonden waarbij meer beperkingen zijn vastgesteld en de aangetoonde hartklachten zijn al jaren stabiel, hetgeen ook geldt voor de gewrichtsproblemen. Appellant is op grond van deze bevindingen volgens de bezwaarverzekeringsarts beperkt belastbaar. In de functie van beheerder dorpshuis zijn echter vele regelmogelijkheden aanwezig, zodat appellant voor dit werk niet ongeschikt wordt geacht.
4.5.
In de in beroep overgelegde informatie van de huisarts van appellant van 24 oktober 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding gezien om het standpunt te wijzigen. Het bewegingsapparaat van appellant toont beperkingen in de uitslagen waardoor hij beperkt belastbaar is, hierdoor bestaat echter geen volledig onvermogen om deze gewrichten te gebruiken. Tegen het incidenteel voorkomen van tillen, duwen en schuiven, zoals de arbeidsdeskundige in het rapport van 19 juli 2011 beschrijft, zijn volgens de bezwaarverzekeringsarts dan ook geen medische bezwaren aan te dragen.
4.6.
De in hoger beroep overgelegde informatie van de manueel therapeut, waaruit blijkt dat appellant in de periode van 2008 tot en met 2012 onder behandeling is geweest, kan niet leiden tot het oordeel dat het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onjuist zou zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit deze informatie op geen enkele wijze blijkt dat de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid niet juist zou zijn.
5.
Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.6 is overwogen leidt tot de slotsom dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 29 augustus 2011 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) Z. Karekezi

HD