ECLI:NL:CRVB:2013:2492

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
19 november 2013
Zaaknummer
12-4144 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen recht op een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zijn werkzaamheden als schoonmaker had gestaakt vanwege lichamelijke klachten, was van mening dat zijn belastbaarheid niet correct was beoordeeld. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering.

De rechtbank Utrecht had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv juist was. Appellant had in beroep aangevoerd dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies uit te voeren, onder andere vanwege zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal en zijn analfabetisme. De rechtbank oordeelde echter dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende had aangetoond dat appellant in staat was om het Nederlands op eenvoudig niveau te begrijpen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden en voegde hij nieuwe medische gegevens toe, waaronder verklaringen van zijn huisarts en rapporten van een psychiater en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige. De Centrale Raad van Beroep onderschreef echter het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe aanknopingspunten waren om de medische beoordeling van het Uwv te betwisten. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant lagen en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellant zwaarder beperkt was dan vastgesteld.

De Raad besloot de aangevallen uitspraak te bevestigen en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier K.E. Haan, en werd openbaar uitgesproken op 8 november 2013.

Uitspraak

12/4144 WIA
Datum uitspraak: 8 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 juni 2012, 11/3965 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft A.H. Bekkema-Van den Berg, werkzaam bij CNV Vakmensen, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2013. Voor appellant is, met bericht, niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft zijn werkzaamheden van schoonmaker op 22 september 2008 gestaakt in verband met rechterschouderklachten, rugklachten en werkgerelateerde spanningsklachten.
1.2. Bij besluit van 25 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 11 oktober 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3. Bij besluit van 25 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 25 januari 2011 ongegrond verklaard.
2.1. In beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het Uwv zijn belastbaarheid niet juist heeft gewaardeerd. Appellant heeft, onder verwijzing naar een brief van zijn huisarts van 19 december 2011, onder meer aangevoerd dat hij de aandacht niet goed kan vasthouden. Appellant heeft verder betoogd dat hij geselecteerde functies, gelet op zijn beperkingen, niet kan uitvoeren en vanwege de omstandigheid dat hij analfabeet is en de Nederlandse taal niet goed spreekt en begrijpt.
2.2.1. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.2. Over de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens onvoldoende concrete aanknopingspunten gevonden voor de stelling van appellant dat hij een regressieve ziekte heeft die gevolgen heeft voor zijn geestelijke vermogens.
2.2.3. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Zij acht dit voldoende toegelicht met het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 24 oktober 2011. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn betoog dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen vanwege zijn slechte beheersing van de Nederlandse taal. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de bezwaararbeidsdeskundige genoegzaam uiteen heeft gezet waarom hij appellant in staat acht om het Nederlands op eenvoudig niveau te begrijpen. Verder heeft de rechtbank appellant niet gevolgd in zijn ter zitting ingenomen stelling dat hij door zijn regressieve ziekte niet meer in staat is het Nederlands op dat eenvoudig niveau aan te leren, omdat appellant dit niet heeft onderbouwd.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerder in de procedure gebrachte gronden in essentie herhaald. Appellant houdt staande dat zijn klachten niet juist zijn gewaardeerd. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een verklaring van zijn huisarts van 13 juli 2012, een rapport van 5 oktober 2012 van sociaal psychiatrisch verpleegkundige
G.J. van Doleweerd en een behandelplan van psychiater K. Ekkelenkamp. Appellant heeft tot slot verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over het na te betalen bedrag.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Hierbij wordt in ogenschouw genomen dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts bij onderzoek geen cognitieve stoornissen hebben vastgesteld bij appellant met uitzondering van een licht korte termijn geheugenverlies.
4.2.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte medische gegevens geven onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. De verklaring van de huisarts ziet niet op de datum in geding en is niet inzichtelijk onderbouwd. Wat de rapporten van Ekkelenkamp en Van Doleweerd betreft, die door appellant ten grondslag zijn gelegd aan zijn verzoek van 15 oktober 2012 aan het Uwv om terug te komen van het besluit van 25 januari 2011, wordt overwogen dat deze rapporten het Uwv geen aanleiding hebben gegeven het besluit van
25 januari 2011 te herzien. Uit het door appellant in hoger beroep ingezonden rapport van
5 februari 2013 van bezwaarverzekeringsarts W. Hovy, dat ten grondslag heeft gelegen aan de afwijzing van dat verzoek, volgt dat het Uwv deze rapporten, waarin melding wordt gemaakt van een gegeneraliseerde angststoornis, heeft beoordeeld en meegewogen. Hovy stelt in zijn rapport vast dat bij herhaald medisch onderzoek rond de geclaimde datum in 2010 geen ernstige psychiatrische stoornis is vastgesteld. Uitgaande van deze beschouwing van Hovy ziet de Raad geen aanleiding appellant te volgen in zijn stelling dat op grond van de rapporten van Ekkelenkamp en Van Doleweerd aangenomen dient te worden dat hij zwaarder beperkt geacht dient te worden ten aanzien van de psyche.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies berekend zijn voor zijn belastbaarheid. Voorts heeft de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, terecht geoordeeld dat appellant in staat kan worden geacht om het Nederlands op het van toepassing zijnde functieniveau van de geselecteerde functies te begrijpen. De door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Tevens dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan

JL