ECLI:NL:CRVB:2013:2633

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
11-4997 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor reiskosten naar het ziekenhuis op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om de weigering van bijzondere bijstand voor de reiskosten van appellant naar het ziekenhuis. Appellant, die in 2003 in beeld kwam bij hulpverleners vanwege zijn dakloosheid, heeft geen identiteitsbewijs en heeft nooit rechtmatig in Nederland verbleven. Hij is opgenomen in een zorginstelling en onder behandeling voor medische problemen. In 2010 heeft hij bijzondere bijstand aangevraagd voor zijn reiskosten naar het ziekenhuis, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat hij geen verblijfstitel heeft. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, met de overweging dat appellant geen vreemdeling is in de zin van de WWB en dat hij daardoor geen recht heeft op bijstand, zelfs niet op basis van dringende redenen. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat deze weigering in strijd is met internationale verdragen, maar de Raad onderschrijft de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeert dat de weigering van bijstand niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat de zorginstelling de reiskosten vergoedt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de beroepsgronden van appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/4997 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2011, 11/2399 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Klaas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klaas en V. [S.], werkzaam bij zorginstelling HVO-Querido. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is in 2003 in beeld gekomen bij hulpverleners toen hij dakloos rondzwierf door Amsterdam. Onduidelijk is of hij uit de Verenigde Staten of uit Canada komt. Vaststaat dat hij geen identiteitsbewijs heeft en nooit rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Op 23 juli 2008 is appellant op grond van een rechterlijke machtiging opgenomen op de geriatrische afdeling van het psychiatrisch ziekenhuis Jellinek. De rechterlijke machtiging is sindsdien steeds verlengd. Thans verblijft appellant in de zorginstelling HVO-Querido.
1.2.
Appellant is wegens problemen met zijn blaas en zijn benen onder behandeling bij het [naam ziekenhuis] (ziekenhuis) in Amsterdam. Appellant moet daarvoor regelmatig, een of twee keer per week, naar het ziekenhuis. Op 27 december 2010 heeft
mr. Klaas namens appellant bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de reiskosten van en naar het ziekenhuis. Bij besluit van 28 januari 2011 heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen omdat appellant geen verblijfstitel heeft op grond waarvan recht op bijstand bestaat.
1.3.
Bij besluit van 5 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 januari 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe - samengevat - overwogen dat appellant geen vreemdeling is in de zin van artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB en dat hij als gevolg hiervan valt onder artikel 16, tweede lid, van de WWB. Hierdoor kan aan hem zelfs op grond van zeer dringende redenen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, geen bijstand ingevolge de WWB worden toegekend. De achtergrond hiervan is dat uit de koppelingswetgeving voortvloeit dat bij het ontbreken van een verblijfstitel geen aanspraak bestaat op uitkeringen en verstrekkingen. Het verstrekken van mogelijk langdurige uitkeringen aan personen wier verblijf in Nederland niet als rechtmatig kan worden bestempeld, kan de voortzetting van hun verblijf hier te lande stimuleren, waardoor het Nederlandse vreemdelingenbeleid ernstig zou worden doorkruist. Dat appellant, zoals hij stelt, door de Nederlandse staat niet kan worden uitgezet omdat hij gedwongen is opgenomen, maakt hem niet tot een persoon die rechtmatig in Nederland verblijft. Ook de stelling van appellant dat de gedwongen opname het Nederlandse vreemdelingenbeleid toch al doorkruist, leidt niet tot een ander oordeel. Ten aanzien van het beroep van appellant op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft de rechtbank geoordeeld dat de weigering van bijzondere bijstand voor het vervoer van en naar het ziekenhuis niet het effect heeft dat de normale ontwikkeling van het privéleven van appellant onmogelijk wordt gemaakt, ook niet indien met appellant geoordeeld wordt dat hij behoort tot de groep kwetsbare personen die bijzondere bescherming behoeven. Vast staat immers dat de zorginstelling de reiskosten van appellant vergoedt, zodat hij in staat is om het ziekenhuis te bezoeken. Dat het geld wordt verstrekt in de vorm van een lening maakt dat oordeel niet anders, reeds nu gesteld noch gebleken is dat appellant de lening dient terug te betalen indien hem de middelen daarvoor ontbreken.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daartoe zijn stelling herhaald dat de weigering om hem bijzondere bijstand toe te kennen in strijd is met internationale verdragen, met name artikel 8 van het EVRM. Hij heeft daaraan toegevoegd dat de rechtbank ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan het feit dat hij op grond van een rechterlijke machtiging in een instelling is opgenomen. Het is in het belang van appellant dat hij zelfstandig naar het ziekenhuis kan en dat hij deze kosten vergoed kan krijgen. Het gaat om taxikosten van circa € 60,- per keer. Het feit dat appellant tot op heden nog naar het ziekenhuis kan omdat zijn persoonlijke hulpverleners de kosten hiervan door middel van een lening aan hem vergoeden mag niet aan hem worden tegengeworpen. Ter zitting van de Raad is benadrukt dat hier sprake is van een zeer bijzondere situatie. Enerzijds is appellant door de rechterlijke machtiging gedwongen om in de zorginstelling in Amsterdam te verblijven, terwijl hem anderzijds wordt tegengeworpen dat hij als illegale vreemdeling eigenlijk uitgezet zou moeten worden en daarom geen recht heeft op bijstand. Appellant is geboren in 1937. Gezien zijn hoge leeftijd en zijn slechte gezondheid is een vertrek uit Nederland niet aan de orde en is het niet waarschijnlijk dat er nog een verandering in zijn situatie zal optreden. Indien hij geen bijstand krijgt betekent dit dat hij voor altijd voor zijn reiskosten afhankelijk blijft van de goede wil van zijn hulpverleners, terwijl niet zeker is dat die de reiskosten ook in de toekomst voor hem kunnen blijven betalen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de in dit geding van belang zijnde wettelijke bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
In geval van een aanvraag om bijstand bestrijkt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel de periode vanaf de datum van de aanvraag tot en met de datum van het primaire besluit. Dat brengt mee dat hier beoordeeld moet worden de periode van
27 december 2010 tot en met 28 januari 2011.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant tijdens deze periode geen vreemdeling is in de zin van artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB en dat hij als gevolg hiervan valt onder artikel 16, tweede lid, van de WWB, waardoor aan hem zelfs op grond van zeer dringende redenen, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, geen uitkering ingevolge de WWB kan worden toegekend, wordt onderschreven.
4.3.
Onder verwijzing naar zijn uitspraken van 9 november 2011, LJN BU4382 en
22 november 2011, LJN BU6844, overweegt de Raad dat, indien ten aanzien van vreemdelingen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de WWB een positieve verplichting bestaat recht te doen aan artikel 8 van het EVRM daaraan niet met toepassing van de WWB gestalte kan worden gegeven. Hierdoor komt de Raad niet toe aan de vraag of appellant, gegeven de rechterlijke machtiging tot gedwongen opname, in het kader van de WWB is aan te merken als een kwetsbaar persoon die op grond van artikel 8 van het EVRM bijzondere bescherming geniet. De Raad komt daardoor evenmin toe aan een oordeel over de vraag of het feit dat de instelling waar appellant verblijft de reiskosten voor hem betaalt, is aan te merken als een aan de bijzondere bijstand voorliggende voorziening.
4.4.
De beroepsgronden van appellant kunnen geen doel treffen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.R. Schuurman

HD