ECLI:NL:CRVB:2013:2737

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
11-422 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting en terugvordering van gemaakte kosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn bijstand werd per 1 september 2007 ingetrokken omdat hij de inlichtingenverplichting had geschonden. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft vervolgens de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 september 2007 tot en met 30 september 2007 teruggevorderd, tot een bedrag van € 830,47.

In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college een te hoog bedrag van hem terugvordert. De Raad heeft echter vastgesteld dat het college bevoegd was om de kosten terug te vorderen, aangezien het besluit tot intrekking van de bijstand niet meer kon worden aangevochten. De Raad heeft geconcludeerd dat de beroepsgrond van appellant niet slaagde, omdat het teruggevorderde bedrag overeenkwam met de gemaakte kosten van bijstand en appellant deze grond niet had onderbouwd.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/422 WWB
Datum uitspraak: 9 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 november 2010, 10/3266 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2012. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Boegborn.
De Raad heeft het onderzoek heropend en bepaald dat appellant alsnog in de gelegenheid wordt gesteld het beroepschrift te ondertekenen. Appellant heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
De zaak is vervolgens ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 28 oktober 2013, waar partijen, het college met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 14 november 2007 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 september 2007 ingetrokken op de grond dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 september 2007 tot en met 30 september 2007 tot een bedrag van € 830,47 van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 4 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 juli 2009 ongegrond verklaard en het bedrag van de terugvordering gehandhaafd op € 830,47.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep - kort samengevat en voor zover van belang - aangevoerd dat het college een te hoog bedrag van hem terugvordert.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat appellant tegen het besluit van 14 november 2007 tot intrekking van de bijstand met ingang van 1 september 2007 geen rechtsmiddel heeft aangewend, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
4.2.
Hieruit vloeit voort dat aan de voorwaarden voor toerpassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is voldaan, zodat het college bevoegd was om de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 september 2007 tot en met 30 september 2007 van appellant terug te vorderen.
4.3.
De beroepsgrond dat het college een te hoog bedrag van appellante heeft teruggevorderd, slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt dat de gemaakte kosten van bijstand over de maand september 2007 830,47 bedragen. Dat is het bedrag dat is teruggevorderd. Overigens heeft appellant die grond niet onderbouwd.
4.4.
Appellant heeft de wijze waarop het college van zijn bevoegdheid tot terugvordering gebruik heeft gemaakt niet bestreden.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en J.F. Bandringa en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.R. Schuurman

HD