ECLI:NL:CRVB:2013:2764
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht. De appellant ontving vanaf 23 augustus 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een melding over zijn woonsituatie heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand per 23 augustus 2010 en de terugvordering van € 5.191,17. Het college stelde dat de appellant had verzwegen dat hij de enige procuratiehouder was van drie ondernemersrekeningen van een supermarkt en dat hij zijn financiële situatie niet inzichtelijk had gemaakt.
De rechtbank heeft de beroepen van de appellant tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat het college op de hoogte was van zijn betrokkenheid bij de supermarkt. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet had voldaan aan zijn verplichting om alle relevante feiten en omstandigheden te melden, waaronder zijn rol als procuratiehouder van de ondernemersrekeningen. De Raad concludeerde dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, omdat hierdoor niet kon worden vastgesteld of de appellant recht had op bijstand.
De Raad bevestigde de uitspraken van de rechtbank en wees de verzoeken om schadevergoeding af. De Raad benadrukte dat het aan de appellant was om aannemelijk te maken dat hij recht had op bijstand, wat hij niet had gedaan. De uitspraak onderstreept het belang van transparantie en het voldoen aan de inlichtingenverplichting bij het aanvragen van bijstand.