ECLI:NL:CRVB:2013:2766
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante had bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar haar aanvragen werden door het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage afgewezen. Na een eerdere toekenning van bijstand met ingang van 14 april 2011, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college om geen bijstand met terugwerkende kracht te verlenen vanaf 6 januari 2010. Het college stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een dergelijke toekenning rechtvaardigden.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht verleend zou moeten worden. De Raad verwees naar vaste rechtspraak die stelt dat bijstand in beginsel niet kan worden verleend voor een periode voorafgaand aan de aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
Appellante had aangevoerd dat zij in financiële nood verkeerde en dat het college onderzoek had moeten doen naar haar bijstandbehoevendheid. De Raad oordeelde echter dat appellante niet had aangetoond dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.