ECLI:NL:CRVB:2013:2768

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
12-1813 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor opslagkosten inboedel door kunstschilder met GGZ-achtergrond

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Groningen. De appellant, een kunstschilder, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de opslag van zijn inboedel. Deze opslag was noodzakelijk geworden na zijn opname in een GGZ-instelling, waardoor hij zijn persoonlijke bezittingen niet in een woning kon onderbrengen. De gemeente Groningen had de aanvraag afgewezen, omdat de appellant volgens hen in aanmerking kon komen voor een huurwoning met begeleiding, mits hij meewerkte aan een GGZ-traject. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij geen woning met GGZ-begeleiding kon accepteren vanwege slechte ervaringen met de GGZ en dat dit zijn kunstenaarschap zou belemmeren. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat wonen met begeleiding onmogelijk was. De Raad benadrukte dat de kosten voor de opslag van de inboedel niet als noodzakelijke kosten van bestaan konden worden aangemerkt, aangezien de appellant de keuze had om een huurwoning te accepteren, maar dit niet wilde vanwege zijn persoonlijke voorkeuren.

De Raad concludeerde dat de appellant de kosten van de opslag niet op het college kon afwentelen en dat de afwijzing van de bijzondere bijstand terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/1813 WWB
Datum uitspraak: 10 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
12 maart 2012, 11/1118 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. van Wolde, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E.P. Groot als opvolgend gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H. Grommers.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is kunstschilder van beroep. Hij ontvangt met ingang van 1 oktober 2010 van het college bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) met een toeslag van 12 %. Aan hem is een postadres toegekend. Appellant maakt veelal gebruik van de nachtopvang in het A-huis te[woonplaats]. Tot 29 september 2009 had hij een kamer in het sociaal pension [naam pension] in [woonplaats]. Op 29 september 2009 is appellant met een rechterlijke machtiging opgenomen in een GGZ-instelling in [plaatsnaam] (gemeente [naam gemeente]). Als gevolg daarvan is de inboedel van zijn kamer, waaronder zijn persoonlijk archief, een gedeelte van zijn collectie kunstwerken en zijn schildersbenodigdheden, vanaf 13 april 2010 opgeslagen in een gehuurde opslagruimte (box). Voor de kosten van deze opslag heeft appellant vanaf 13 april 2010 bijzondere bijstand gekregen van de gemeente [naam gemeente]. Vanaf 1 oktober 2010 ontving appellant van het college voor de huur van de box bijzondere bijstand ten bedrage van € 71,00 per maand. Daarbij heeft het college bepaald dat dit tot uiterlijk
1 juli 2011 het geval zal zijn.
1.2.
Op 20 juni 2011 heeft appellant voor deze opslagkosten opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd. Bij besluit van 28 juli 2011 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 11 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 28 juli 2011 ongegrond verklaard. Het college heeft aan deze besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant voor een huurwoning in aanmerking kan komen als hij meewerkt aan een GGZ-traject. Het college acht het redelijk dat appellant aan dit traject zijn medewerking verleent. Dan zijn de huurkosten van de box vermijdbaar en daarom niet noodzakelijk.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep tegen deze uitspraak aangevoerd, dat hij geen woning met GGZ-begeleiding kan accepteren omdat hij slechte ervaringen heeft met de GGZ gedurende twee gedwongen opnames. Als kunstenaar zou hij zich onvrij voelen als hij 24 uur per dag in de gaten wordt gehouden. Voor appellant kan daarom niet een woning met GGZ-begeleiding te accepteren. Dit is een gevolg van zijn persoonlijke en psychische factoren. Hij kan dit niet met concrete feiten of omstandigheden onderbouwen. Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij aan de overige voorwaarden voor toekenning van bijzondere bijstand van artikel 35 van de WWB voldoet.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3.
Ook in hoger beroep spitst het geschil zich toe op de beantwoording van de vraag of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd in het individuele geval van appellant noodzakelijk zijn. Deze vraag beantwoordt ook de Raad, met verwijzing naar wat de rechtbank daarover in de aangevallen uitspraak heeft overwogen, ontkennend.
4.4.
Huurkosten ten behoeve van de opslag van een inboedel en andere persoonlijke zaken in een gehuurde opslag buiten de woning kunnen in beginsel niet als noodzakelijke kosten van het bestaan worden aangemerkt. In het algemeen zal de ruimte in een woning toereikend zijn om inboedel en persoonlijke zaken te herbergen en dient een betrokkene de omvang daarvan af te stemmen op de beschikbare ruimte. Dit kan anders zijn indien door onvoorziene omstandigheden de noodzaak ontstaat om een inboedel tijdelijk, in afwachting van het betrekken van andere woonruimte, op te slaan. Indien een betrokkene kiest voor een levenswijze zonder vaste woning, heeft dit als gevolg dat hij ook niet kan beschikken over opslagruimte aan huis voor persoonlijke zaken.
4.5.1.
In de situatie van appellant is geen sprake meer van een ongewilde tijdelijke situatie in afwachting van het betrekken van een andere woonruimte. Appellant zou kunnen beschikken over woonruimte, maar hij is niet bereid om een huurwoning te accepteren met de door de verhuurder noodzakelijk geachte woonbegeleiding. Daarom kunnen de kosten van die opslag niet langer als noodzakelijk worden aangemerkt.
4.5.2.
Appellant betoogt dat hij geen woonruimte met begeleiding kan aanvaarden. Appellant heeft voor het kunstenaarschap gekozen en acht dit onverenigbaar met, naar hij stelt, 24 uur per dag door de GGZ in de gaten worden gehouden. Appellant heeft heel principieel gekozen om geen woning met GGZ-begeleiding te accepteren, gelet op zijn negatieve ervaringen met de GGZ.
4.5.3.
Anders dan appellant betoogt, betreft dit wel een keuze. Wat er ook zij van de slechte ervaringen van appellant met de GGZ, appellant heeft niet met medische gegevens of anderszins onderbouwd dat wonen in een woning met begeleiding voor hem onmogelijk is. Daarmee staat appellant voor de keuze tussen wat volgens hem voor zijn kunstenaarschap nodig is en de mogelijkheid om zijn inboedel en zijn persoonlijke zaken in een woning te bewaren. De kosten van deze keuze kan appellant niet afwentelen op het college.
4.6.
Gelet hierop kan onbesproken blijven of appellant aan de overige voorwaarden voor toekenning van bijzondere bijstand voldoet.
4.7.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) P.J.M. Crombach
ew