ECLI:NL:CRVB:2013:2832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
12-768 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na hersteldverklaring

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op ziekengeld van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 december 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hoger beroep van appellant niet werd gehonoreerd. Appellant had eerder een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aangevochten, waarin werd vastgesteld dat hij met ingang van 8 december 2010 geen recht meer had op ziekengeld. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat appellant op die datum geschikt werd geacht voor de functies die in 2003 waren vastgesteld in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige zwaar had laten wegen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, waarbij hij vooral de geschiktheid van de functie van samensteller metaalwaren betwistte, omdat deze functie volgens hem niet voldeed aan de eisen van afwisseling in houding.

De Raad overwoog dat, volgens de Ziektewet, een verzekerde recht heeft op ziekengeld bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, mits dit medisch objectief kan worden vastgesteld. De Raad concludeerde dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende had aangetoond dat de functie van samensteller metaalwaren binnen de mogelijkheden van appellant viel, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 december 2013.

Uitspraak

12/768 ZW
Datum uitspraak: 11 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
21 december 2011, 11/1134 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.B.T. Koekkoek, werkzaam bij CNV Vakmensen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2013. Namens appellant is
mr. Koekkoek verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar rubriek 1 van de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 8 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 8 december 2010 geen recht meer heeft op ziekengeld. Aan dat besluit ligt het standpunt ten grondslag dat appellant op die datum geschikt wordt geacht voor de functies zoals deze zijn geduid bij de beoordeling in 2003 in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), zoals de functie van samensteller metaalwaren.
1.3. Bij besluit van 15 april 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 december 2010 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 17 maart 2011, aangevuld op 12 april 2011, ten grondslag.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij met name betekenis toegekend aan de bevindingen en conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige.
3.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt goeddeels een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Appellant benadrukt - kort samengevat - dat de functie van samensteller metaalwaren niet geschikt is omdat sprake is van vrijwel de gehele dag zitten en afwisseling van houding nauwelijks mogelijk is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
4.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep zonder nadere medische onderbouwing heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er bestaat geen aanleiding om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Voorafgaand aan de hersteldverklaring per 8 december 2010 heeft een bedrijfsarts de beperkingen van appellant nader uitgewerkt in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 30 september 2010. Met de arbeidskundige rapportage van 17 november 2010 is toegelicht dat, met gebruikmaking van de nieuwe FML van 30 september 2010, de in 2003 geduide functies in medisch opzicht passend zijn. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant op de hoorzitting gezien en aansluitend onderzocht, alsmede inlichtingen ingewonnen bij de huisarts. Op grond van alle dossiergegevens alsmede de bevindingen uit zijn eigen onderzoek heeft de bezwaarverzekeringsarts de conclusie van de bedrijfsarts onderschreven.
4.3.
Zoals het Uwv ter zitting nader heeft uiteengezet, dient als maatstaf te worden aangelegd de arbeid verbonden aan de functies zoals die voor appellant in het kader van de
WAO-beoordeling in 2003 als passend zijn aangemerkt. Van deze functie heeft het Uwv met name de functie van samensteller metaalwaren genoemd. Wat betreft de stelling van appellant, dat hij de functie van samensteller metaalwaren niet kan vervullen omdat uit de beschrijving duidelijk valt af te leiden dat afwisseling van houding nauwelijks mogelijk is en niet duidelijk is of op andere nieuwe onderdelen van de FML signaleringen zijn, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van
23 november 2011 voldoende overtuigend heeft toegelicht dat de kenmerkende belasting in de functie van samensteller metaalwaren binnen de gestelde mogelijkheden, zoals is weergeven in de FML van 30 september 2010, blijft.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Een vergoeding van wettelijke rente is gelet daarop niet aan de orde.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.S. van der Kolk en
D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) K.E. Haan
JvC