ECLI:NL:CRVB:2013:2837

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
12-127 WAZ-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over intrekking WAZ-uitkering en medische onderbouwing door het Uwv

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 11 december 2013, wordt de intrekking van de WAZ-uitkering van appellant besproken. Appellant, die sinds 1996 werkzaam was in de kampeer- en leisurebranche, had na een auto-ongeluk in 2002 een WAZ-uitkering ontvangen vanwege arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had deze uitkering in 2008 ingetrokken, omdat appellant weer in staat werd geacht om duurzaam inkomsten te verwerven. Dit besluit werd door appellant bestreden, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank Assen, die het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank de medische en neuropsychologische informatie die hij had ingebracht, had miskend. De Raad heeft daarop prof. dr. R.A. Schoevers als deskundige benoemd om appellant te onderzoeken. In zijn rapport concludeerde Schoevers dat appellant meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv een deugdelijke medische onderbouwing ontbeert, omdat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen rekening hield met de beperkingen die door de deskundige waren vastgesteld.

De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken het gebrek in het besluit van 21 oktober 2009 te herstellen, met inachtneming van de door de deskundige genoemde beperkingen. Dit betekent dat het Uwv een nieuwe FML moet opstellen, waarna de gevolgen voor de arbeidsongeschiktheid van appellant opnieuw beoordeeld kunnen worden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

12/127 WAZ-T
Datum uitspraak: 11 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van
24 november 2011, 09/895 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Buursen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De door de Raad als deskundige benoemde prof. dr. R.A. Schoevers heeft op 29 april 2013 rapport uitgebracht. Partijen hebben naar aanleiding daarvan reacties ingezonden, waarop de deskundige aanvullend heeft gerapporteerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Buursen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is sedert 1996 werkzaam geweest in[agentuur 1.] en[agentuur 2.], een eigen agenturen- en groothandel ten behoeve van de kampeer- en leisurebranche. Nadat hij op 14 november 2002 in zijn auto van achteren was aangereden, heeft hij whiplash- en psychische klachten ontwikkeld. Met ingang van 12 november 2003 is hem een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Op basis van verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige heronderzoeken, waarbij tevens een expertise is verricht door C.J.F. Kemperman, zenuwarts/neuroloog/psychiater, en
A. Malda, psycholoog, heeft het Uwv bij besluit van 25 november 2008 de WAZ-uitkering met ingang van 26 januari 2009 ingetrokken omdat appellant weer in staat wordt geacht duurzaam inkomsten te verwerven. Daaraan ligt ten grondslag een opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 november 2008, alsmede een aantal door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies die appellant met zijn beperkingen moet kunnen verrichten en waardoor geen relevant verlies aan verdienvermogen resteert.
1.3. Bij besluit van 21 oktober 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 november 2008 ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige ten grondslag die zich in grote lijnen hebben verenigd met de rapporten die aan het besluit van
25 november 2008 ten grondslag zijn gelegd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de bevindingen van de verzekeringsarts, die zich aan de door de rechtspraak aanvaarde onderzoeksmethode(s) en aan de aan te leggen beoordelingscriteria heeft gehouden, kunnen worden gevolgd. Hetgeen door appellant is ingebracht leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat sprake is geweest van een onjuiste medische beoordeling dan wel dat het medisch onderzoek op onzorgvuldige wijze is tot stand gekomen. Naar aanleiding van de door appellant ingebrachte rapporten heeft de rechtbank overwogen dat deze rapporten onvoldoende aanknopingspunten bieden om te oordelen dat verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen.
3.
In hoger beroep heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat de rechtbank de in beroep ingebrachte medische en neuropsychologische informatie heeft miskend. Volgens appellant blijkt uit die rapporten duidelijk dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
4.1.
De Raad heeft, gelet op de standpunten van partijen en de voorhanden rapporten waaruit verschil van inzicht blijkt over de in aanmerking te nemen beperkingen, aanleiding gevonden prof. dr. R.A. Schoevers, psychiater, als deskundige te benoemen en hem te verzoeken appellant te onderzoeken en rapport uit te brengen.
4.2.
In zijn rapport van 29 april 2013 heeft de deskundige geconcludeerd dat appellant zowel op de onderzoeksdatum als op 26 januari 2009 lijdt aan een dysthyme stoornis en pijnstoornis gebonden aan zowel psychische factoren als een somatische aandoening en aan whiplash associated disorder. Daarbij heeft de deskundige melding gemaakt van een opvallende discrepantie ten aanzien van de door hem gerapporteerde psychische conditie van appellant en het afwezig zijn van beperkingen op de domeinen sociaal en persoonlijk functioneren van de FML. Na reacties van partijen op het uitgebrachte rapport heeft de deskundige in een nader schrijven van 29 juli 2013 zijn conclusies gehandhaafd en heeft toegelicht dat met name sterke beperkingen aanwezig zijn ten aanzien van regelmaat en intensiteit in het werk, de mate van druk (deadlines), collegiale contacten, concentratie, het uiten van emoties, het omgaan met andermans emoties en conflicthantering.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport en de daarop nader gegeven toelichting geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van een andere, door één der partijen geraadpleegde, deskundige is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Ook overigens geven de bezwaren van het Uwv tegen het rapport daartoe onvoldoende aanleiding. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de deskundige naast eigen onderzoek eveneens tal van andere medische en psychologische gegevens in de beschouwing heeft betrokken en op basis daarvan heeft geconcludeerd dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De Raad stelt vast dat in de als basis voor de besluitvorming gehanteerde FML geen enkele beperking in de rubrieken 1 en 2 is opgenomen, terwijl zowel de deskundige Schoevers als de psychiater drs. J.L.M. Schoutrop in diens rapport van
29 september 2010 beperkingen aannemen in sociaal functioneren en in stressvolle omstandigheden. Voorts is in het neuropsychologisch onderzoek van de neuropsychologen
dr. K. Verhoef en drs. D.A.M. Krol van 25 mei 2010 naar aanleiding van het geconcludeerde onderpresteren door appellant uitdrukkelijk vermeld dat sprake kan zijn van onbewust onderpresteren, dat niet te snel de conclusie moet worden getrokken dat de klachten niet reëel zijn en dat subjectief gerapporteerde cognitieve problemen op het gebied van geheugen, aandacht en concentratie het gevolg kunnen zijn van psychologische gevolgen van het ongeval. Het Uwv heeft er ter zitting nog op gewezen dat de arbeidsongeschiktheid van appellant er niet aan in de weg heeft gestaan dat zijn bedrijf groei-ontwikkeling heeft doorgemaakt maar de Raad kan daaraan niet de betekenis toekennen die het Uwv daaraan kennelijk gehecht wenst te zien, reeds op de grond dat onvoldoende gegevens voorhanden zijn om die ontwikkeling in relatie tot de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant te duiden.
4.4.
Hetgeen in 4.2 en 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit een deugdelijke medische onderbouwing ontbeert aangezien appellant meer beperkt moet worden geacht dan door het Uwv is aangenomen. Omdat de arbeidskundige beoordeling is gebaseerd op de FML heeft dit oordeel tot gevolg dat eveneens aan de arbeidskundige onderbouwing een deugdelijke grondslag is komen te ontvallen.
5.
Aangezien thans niet definitief valt te beoordelen tot welke gevolgen het in 4.4 uitgesproken oordeel leidt, vindt de Raad aanleiding het Uwv met toepassing van artikel 21, zesde lid van de Beroepswet op te dragen het in 4.4 genoemde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv zal, met inachtneming van de door de deskundige genoemde beperkingen, een nieuwe FML moeten opmaken, waarna vervolgens kan worden bezien welke gevolgen dit heeft voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 21 oktober 2009 te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.S. van der Kolk en
D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) K.E. Haan

TM