ECLI:NL:CRVB:2013:2871

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
13-280 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering voorschotten bij Werkloosheidswet en MKB-winstvrijstelling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van voorschotten op basis van de Werkloosheidswet (WW). Appellant, die een uitkering op grond van de WW ontving, had toestemming gekregen van het Uwv om werkzaamheden te verrichten in zijn eigen bedrijf met behoud van uitkering. Het Uwv concludeerde echter dat appellant meer had verdiend dan hij had opgegeven, waardoor te veel voorschot was betaald. Dit leidde tot een terugvordering van € 755,70. Appellant stelde dat bij de berekening van zijn inkomsten rekening gehouden had moeten worden met de MKB-winstvrijstelling, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond en stelde dat deze vrijstelling niet van toepassing was bij de vaststelling van de inkomsten volgens het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW.

De rechtbank ’s-Gravenhage had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het Besluit van toepassing was en dat het Uwv de terugvordering correct had vastgesteld. De Raad oordeelde dat de MKB-winstvrijstelling niet als inkomsten uit arbeid kon worden aangemerkt, en dat het Uwv niet bevoegd was om af te wijken van de voorgeschreven berekeningswijze. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

13/280 WW
Datum uitspraak: 13 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
5 december 2012, 12/1203 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M. Breevoort hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Breevoort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, aan wie een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) was toegekend, heeft bij besluit van 11 februari 2008 van het Uwv toestemming gekregen om gedurende de periode van 1 februari 2008 tot en met 31 juli 2008 (lees: van 3 februari 2008 tot en met 3 augustus 2008) met behoud van uitkering werkzaamheden te gaan verrichten in zijn eigen bedrijf. Daarbij is bepaald dat de uitkering over de startperiode als voorschot wordt betaald en dat 70% van de inkomsten als zelfstandige op die uitkering in mindering wordt gebracht. Na de startperiode zal appellant nader worden geïnformeerd over de verrekening van zijn inkomsten.
1.2. Aan de hand van de gegevens die zijn vastgesteld door de Belastingdienst voor het jaar 2008 en 2009 heeft het Uwv geconcludeerd dat appellant tijdens de in 1.1 genoemde startperiode meer heeft verdiend dan hij heeft geschat en opgegeven, waardoor hem teveel voorschot is betaald. Bij besluit van 8 november 2011 heeft het Uwv de teveel aan appellant betaalde voorschotten tot een bedrag van € 755,70 van hem teruggevorderd. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en gesteld dat ter bepaling van zijn inkomsten als bedoeld in artikel 35aa, eerste lid, van de WW, rekening had moeten worden gehouden met de zogeheten MKB-winstvrijstelling, in welk geval voor terugvordering geen plaats zou zijn.
1.3. Bij besluit van 1 februari 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat bij de vaststelling van de inkomsten van appellant op grond van artikel 2 van het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW (het Besluit) terecht de MKB-winstvrijstelling buiten beschouwing is gelaten.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat ten tijde van de periode in geding het Besluit van toepassing was. In dat Besluit werd bij de berekening van de inkomsten de MKB-winstvrijstelling buiten aanmerking gelaten. Per 1 juli 2009 is het Besluit weliswaar vervangen door het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet dat per 1 januari 2010 is gewijzigd in verband met onder andere de fiscale regeling van de
MKB-winstvrijstelling, maar die wijzigingen kunnen appellant naar het oordeel van de rechtbank niet baten. Het UWV was niet bevoegd om af te wijken van de wijze van berekening zoals is voorgeschreven in de artikelen 2 en 3 van het Besluit. Het Uwv heeft het terugvorderingsbedrag juist vastgesteld. Tot slot is niet gebleken van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te kunnen zien.
3.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv bij de berekening van zijn inkomsten over de startperiode het fiscale winstbegrip had moeten hanteren, zoals vermeld in artikel 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarbij wel rekening wordt gehouden met de MKB-winstvrijstelling.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in het geval van appellant het Besluit van toepassing is. Ook wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat het Uwv op grond van de artikelen 2 en 3 van het Besluit de inkomsten van appellant en dientengevolge de hoogte van de terugvordering juist heeft vastgesteld. In het Besluit was niet voorzien in het aanmerken van de MKB-winstvrijstelling als inkomsten uit arbeid, zodat die terecht niet is betrokken in de berekening van de inkomsten uit arbeid.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H.J. Dekker
ew