In deze zaak heeft appellant, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen besluiten van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (verweerster) van 29 juli 2010, betreffende de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Appellant had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van zijn uitkering, die op 29 januari 2009 was toegekend. Het bezwaar betrof met name het in aanmerking nemen van vermogen op een gemeenschappelijke rekening en de wijze van verrekening van huurinkomsten uit een tweede woning. De Commissie heeft het bezwaar met betrekking tot de gemeenschappelijke rekening gegrond verklaard, maar het bezwaar over de huurinkomsten ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens verzocht om aanpassing van de uitkering na de verkoop van de tweede woning, wat ook werd afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 2 mei 2013. De Raad overweegt dat de weigering van verweerster om de kosten in bezwaar te vergoeden niet onrechtmatig is, omdat er geen sprake was van een herroeping van het bestreden besluit wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De Raad stelt vast dat appellant niet alle relevante informatie heeft verstrekt bij zijn aanvraag, wat heeft geleid tot de beslissing van verweerster. De Raad verklaart het beroep tegen het besluit van 29 juli 2010, kenmerk 5008/CAOR, ongegrond en verklaart het beroep tegen het besluit van 29 juli 2010, kenmerk 5006/CAOR, niet-ontvankelijk.
Daarnaast wordt er gekeken naar de redelijke termijn van de procedure. De Raad concludeert dat de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke als rechterlijke fase is overschreden, en heropent het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek om schadevergoeding. De Raad veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 944,-- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 juni 2013.