ECLI:NL:CRVB:2013:714
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- M. Hillen
- A.M. Overbeeke
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de alleenstaande-ouderkorting in het kader van bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellante, A. te B., ontving sinds 30 oktober 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) als alleenstaande ouder. Het college van burgemeester en wethouders van Almere had op 16 maart 2010 een besluit genomen waarin het bezwaar van appellante tegen de inhouding van de alleenstaande-ouderkorting over 2009 en januari 2010 ongegrond werd verklaard. Appellante was van mening dat deze inhouding onterecht was en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 2 oktober 2012, waar de zaken gevoegd werden behandeld, heeft de Raad het onderzoek heropend en partijen verzocht om nadere informatie over de uitkeringsspecificaties van december 2009 en januari 2010. Appellante heeft hierop gereageerd, maar op de zitting van 14 mei 2013 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft vervolgens de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de alleenstaande-ouderkorting, anders dan de aanvullende alleenstaande-ouderkorting, als inkomen moet worden aangemerkt en in mindering wordt gebracht op de bijstand.
De Raad heeft vastgesteld dat de uitkeringsspecificatie over januari 2010 een wijziging in de periodieke betaling betreft en geen herhaling van een eerder besluit is. Hierdoor kan hiertegen bezwaar worden gemaakt. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.