ECLI:NL:CRVB:2013:714

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
11-813 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de alleenstaande-ouderkorting in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellante, A. te B., ontving sinds 30 oktober 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) als alleenstaande ouder. Het college van burgemeester en wethouders van Almere had op 16 maart 2010 een besluit genomen waarin het bezwaar van appellante tegen de inhouding van de alleenstaande-ouderkorting over 2009 en januari 2010 ongegrond werd verklaard. Appellante was van mening dat deze inhouding onterecht was en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2012, waar de zaken gevoegd werden behandeld, heeft de Raad het onderzoek heropend en partijen verzocht om nadere informatie over de uitkeringsspecificaties van december 2009 en januari 2010. Appellante heeft hierop gereageerd, maar op de zitting van 14 mei 2013 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft vervolgens de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de alleenstaande-ouderkorting, anders dan de aanvullende alleenstaande-ouderkorting, als inkomen moet worden aangemerkt en in mindering wordt gebracht op de bijstand.

De Raad heeft vastgesteld dat de uitkeringsspecificatie over januari 2010 een wijziging in de periodieke betaling betreft en geen herhaling van een eerder besluit is. Hierdoor kan hiertegen bezwaar worden gemaakt. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/813 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
21 december 2010, 10/501 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft R.V. Tjon, gemachtigde, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaken 11/810 WWB, 11/811 WWB, 11/812 WWB en 11/4692 WWB, plaatsgevonden op 2 oktober 2012. Voor appellante is Tjon verschenen. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen. Na de gevoegde behandeling zijn de zaken weer gesplitst.
In deze zaak is het onderzoek heropend. Aan partijen is verzocht nadere informatie te verstrekken over de uitkeringsspecificaties van de maanden december 2009 en januari 2010. Appellante heeft gereageerd bij brief van 15 oktober 2012 en het college heeft bij brief van
10 december 2012 (met bijlagen) nadere inlichtingen verstrekt. Bij brief van 12 december 2012 heeft appellante afschriften van uitkeringsspecificaties toegezonden.
Appellante heeft desverzocht geen toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen.
De zaak is opnieuw aan de orde gesteld ter zitting van 14 mei 2013. Partijen zijn, met bericht vooraf, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 30 oktober 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder, onder aftrek van de door haar te ontvangen fiscale alleenstaande-ouderkorting. Op 19 februari 2010 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de inhouding van de alleenstaande-ouderkorting over 2009 en januari 2010. Bij besluit van 16 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar, voor zover gericht tegen de uitkeringsspecificaties over 2009, niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en het bezwaar tegen de uitkeringsspecificatie van januari 2010 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de alleenstaande-ouderkorting, anders dan de aanvullende alleenstaande-ouderkorting, als inkomen wordt aangemerkt en evenals in de voorafgaande maanden in mindering wordt gebracht op de bijstand.
2.
Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij voor de toepasselijke wet- en regelgeving wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
Nader stuk
4.1.
Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Partijen zijn hierop in de uitnodiging voor de zitting gewezen. De gemachtigde van appellant heeft op 13 mei 2013, dat wil zeggen een dag voor de nader geplande zitting, nog een faxbericht aan de Raad gezonden. De Raad zal dit nadere stuk uit een oogpunt van goede procesorde niet bij de beoordeling betrekken en heeft het faxbericht inmiddels als tardief ingezonden stuk laten terugzenden naar de gemachtigde van appellante.
Ontvankelijkheid in bezwaar
4.2.
Een besluit tot betaling van bijstand wordt als regel zichtbaar in een uitkeringsspecificatie. Daartegen staat in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open, tenzij het enkel een herhaling van een eerder genomen besluit betreft. Uit de in het geding gebrachte uitkeringsspecificaties en de daarop gegeven toelichting blijkt dat in de tweede helft van 2009 wegens de ontvangst van de alleenstaande-ouderkorting van € 96,67 per maand eenzelfde bedrag op de bijstand is ingehouden. Met ingang van 1 januari 2010 is dit bedrag gewijzigd in € 60,97 per maand. De uitkeringsspecificatie over januari 2010 betreft aldus een wijziging in de periodieke betaling en is geen herhaling van een eerder genomen besluit inzake de verlening van bijstand. Deze uitkeringsspecificatie moet daarom als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb worden aangemerkt, waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
Alleenstaande-ouderkorting
4.3.
De Raad heeft al eerder geoordeeld (CRvB 16 februari 2010, LJN BL6380) dat de alleenstaande-ouderkorting, anders dan de aanvullende alleenstaande-ouderkorting, tot de in aanmerking te nemen middelen behoort en als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, van de WWB moet worden aangemerkt. Dit inkomen komt ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WWB in mindering op de algemene bijstand.
4.4.
Appellante heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat het college in strijd heeft gehandeld met de gemeentelijke richtlijn door de ontvangen alleenstaande-ouderkorting als inkomen aan te merken. De Raad kan appellante daarin niet volgen. Toegegeven kan worden dat de betreffende zinsnede in het omlijnde kader van de richtlijn op zichzelf misverstanden kon oproepen omdat daar gesproken wordt van alleenstaande-ouderkorting, maar gelezen in de context van de richtlijn en de verdere samenhang met de wettelijke bepalingen moet het appellante redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat hier het woordje “aanvullende” was weggevallen. Met de rechtbank moet dan ook worden geoordeeld dat hier sprake was van een kennelijke verschrijving, die overigens kort nadien is gecorrigeerd.
4.5.
Uit wat in 4.3 en 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en M. Hillen en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) P.J.M Crombach
ew