In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant, die sinds 17 maart 2005 in een schuldsaneringsregeling zat, had bij het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen verzocht om terugbetaling van bedragen die ten onrechte waren ingehouden op zijn bijstandsuitkering. Deze inhoudingen waren begonnen op 4 januari 2007 en gingen door tot na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling op 15 juli 2010. De appellant had een 'schone lei' verkregen, wat betekent dat hij zijn schulden had afgelost, maar de inhoudingen waren in strijd met de schuldsaneringsregeling.
Het college had het verzoek van de appellant om terugbetaling afgewezen, met de reden dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om het verzoek af te wijzen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukte dat de evidente onjuistheid van het oorspronkelijke besluit op zichzelf geen reden is om terug te komen op dat besluit, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn.
De Raad concludeerde dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de afwijzing van het verzoek om terugbetaling konden rechtvaardigen. De beslissing van het college om het verzoek af te wijzen was derhalve rechtmatig. De Raad oordeelde ook dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.