ECLI:NL:CRVB:2013:796
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en (mede)terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 23 oktober 2008 bijstand ontving naar de norm voor een alleenstaande. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders ongegrond verklaarde. De zaak is ontstaan na anonieme meldingen dat appellant samenwoonde met appellante, zijn ex-partner, op haar adres. Na onderzoek door de sociale recherche concludeerde het college dat er voldoende bewijs was voor een gezamenlijke huishouding, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en terugvordering van de kosten van bijstand over een bepaalde periode.
De Raad oordeelt dat de intrekking van de bijstand niet beperkt is tot een bepaalde periode, en dat de beoordeling de periode van 25 januari 2010 tot en met 10 februari 2011 beslaat. De Raad stelt vast dat, volgens de WWB, een gezamenlijke huishouding aanwezig is als de belanghebbenden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en uit hun relatie een kind is geboren. Aangezien uit de relatie van appellanten negen kinderen zijn geboren, is dit een belangrijk aspect in de beoordeling.
De Raad concludeert dat appellanten in de relevante periode hun hoofdverblijf in de woning van appellante hadden, wat betekent dat de intrekking van de bijstand terecht was. De rechtbank heeft correct geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af, zonder veroordeling in de proceskosten.