ECLI:NL:CRVB:2013:814

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
10-6188 AWBZ-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de belangenafweging bij de invordering van de eigen bijdrage in de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de appellante, die vanaf 25 februari 2008 in een zorginstelling verbleef en zorg ontving op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Voor deze zorg was zij een eigen bijdrage verschuldigd, waarvoor het CAK een factuur heeft gestuurd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze factuur, waarop het CAK deels heeft toegegeven door de helft van de eigen bijdrage over 2008 kwijt te schelden. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante is in hoger beroep gegaan, omdat zij vond dat de belangenafweging door het CAK niet correct was uitgevoerd.

De Raad heeft vastgesteld dat het CAK bij de invordering van de eigen bijdrage de belangenafweging heeft beperkt tot objectieve criteria, zonder de specifieke omstandigheden van appellante in overweging te nemen. Appellante heeft aangevoerd dat zij meerdere keren contact heeft opgenomen met het CAK en dat zij onterecht is geïnformeerd over haar eigen bijdrage. De Raad heeft geoordeeld dat het CAK in strijd heeft gehandeld met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het de belangen van appellante niet voldoende heeft meegewogen. De Raad heeft het CAK opgedragen om het gebrek in de belangenafweging binnen zes weken te herstellen, waarbij de specifieke omstandigheden van appellante in acht moeten worden genomen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging door bestuursorganen, vooral wanneer het gaat om de financiële lasten voor kwetsbare personen zoals appellante, die te maken heeft met ernstige geestelijke gezondheidsproblemen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A.J. Schaap als voorzitter en W.H. Bel en R.P.T. Elshoff als leden, en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
10/6188 AWBZ-T
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 oktober 2010, 10/1962 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)

CAK B.V. (CAK)

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. A.M. Engelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013. Voor appellante zijn verschenen mr. A. Verbroekken, advocaat, en haar partner [partner appellante]. CAK is vertegenwoordigd door A.M.D. Burlage.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante verbleef vanaf 25 februari 2008 in een zorginstelling en ontving zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Voor die zorg was zij een eigen bijdrage verschuldigd.
1.2.
In een factuur van 11 augustus 2009 heeft CAK een te betalen bedrag voor eigen bijdrage opgevoerd. Daarin heeft CAK over de periode vanaf 25 februari 2008 tot en met december 2008 en over de maand juli 2009 een bedrag van € 3.043,84 gefactureerd. Appellante heeft tegen de factuur bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 28 oktober 2009 heeft CAK het bezwaar deels gegrond verklaard. Hieraan heeft CAK ten grondslag gelegd dat het niet tijdig gehoor geven aan appellantes oproep om de eigen bijdrage over 2008 vast te stellen heeft geleid tot onevenredig zware gevolgen voor appellante. Daarom wordt de helft van de eigen bijdrage over 2008 kwijtgescholden. Het resterende bedrag van de factuur bedraagt € 1.763,67.
2.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij, samengevat, overwogen dat CAK bij de belangenafweging voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe zij, rekening houdend met de door appellante aangevoerde omstandigheden, tot een kwijtschelding van 50% heeft besloten.
3.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat het percentage van de kwijtschelding willekeurig is gekozen, dat de ernstige gevolgen voor haar geestelijke gezondheid door de perikelen met CAK niet afdoende zijn meegewogen en dat onvoldoende is meegewogen dat appellante meermalen telefonisch is verteld dat zij over het eerste jaar van haar opname geen eigen bijdrage was verschuldigd.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
In geschil is of CAK bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid tot invordering de belangen van appellante voldoende in aanmerking heeft genomen.
4.2.
Zoals de Raad al vaker heeft overwogen in zijn rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRvB
17 oktober 2007, LJN BB6940, en 13 augustus 2008, LJN BE8703) betreft de bevoegdheid om te beslissen over de invordering van een rechtmatig vastgestelde eigen bijdrage zowel de wijze van invorderen als het geheel of gedeeltelijk afzien van (verdere) invordering. Bij het uitoefenen van die bevoegdheid dient het geschreven en ongeschreven recht in aanmerking te worden genomen, daaronder begrepen de in artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde regel dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen dient af te wegen, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Daarbij geldt, ingevolge artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
4.3.
CAK heeft aan de hand van interne richtlijnen voor de belangenafweging als bedoeld in 4.2 toegelicht dat bij de invordering van een eigen bijdrage binnen twee jaar na aanvang van de periode waarover de eigen bijdrage geldt, CAK als regel tot gehele invordering overgaat. Hiervan wordt onder meer afgeweken indien de belanghebbende in de periode dat de eigen bijdrage niet werd vastgesteld hierover heeft geschreven of gebeld met CAK en CAK daarmee ten onrechte niets heeft gedaan. In deze situatie wordt een kwijtscheldingspercentage van 0 tot 50 gehanteerd. Een percentage van 50 is van toepassing als sprake is van een late vaststelling van de eigen bijdrage over 2008 en de belanghebbende daarover al (meermaals) aan de bel heeft getrokken bij CAK. Deze situatie is van toepassing in het geval van appellante, zodat CAK in overeenstemming met haar interne richtlijnen de kwijtschelding op 50% heeft vastgesteld.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat zij vele malen heeft gebeld of laten bellen met CAK met de vraag of en, zo ja, hoeveel eigen bijdrage zij is verschuldigd, dat appellante telefonisch te horen heeft gekregen dat zij over het eerste jaar van haar opname geen eigen bijdrage zou zijn verschuldigd, dat zij de factuur voor de eigen bijdrage over 2009 al had betaald toen zij de in 1.2 genoemde factuur over 2008 heeft ontvangen en dat deze gang van zaken bij de vaststelling en invordering van de eigen bijdrage grote gevolgen heeft gehad voor haar geestelijke gezondheid. Ter zitting van de Raad is daarover naar voren gebracht dat appellante lijdt aan schizofrenie, dat zij als gevolg van de genoemde gang van zaken een zelfmoordpoging heeft ondernomen en dat zij is opgenomen in een gesloten inrichting waar zij op dit moment nog steeds verblijft.
4.5.
De Raad stelt vast dat CAK de belangenafweging bij de invordering van de eigen bijdrage heeft beperkt tot het hanteren van in richtlijnen neergelegde objectieve criteria en dat CAK ten onrechte heeft nagelaten om de specifieke omstandigheden van appellante als bedoeld in 4.4 in de belangenafweging te betrekken. Om die reden heeft CAK gehandeld in strijd met artikel 3:4, eerste lid, van de Awb.
5.
De Raad zal CAK met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet opdragen om het in 4.5 bedoelde gebrek te herstellen. De Raad stelt de termijn waarbinnen dat gebrek moet worden hersteld vast op zes weken na de datum waarop deze tussenuitspraak is gedaan.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt CAK op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 28 oktober 2009 te herstellen met inachtneming van wat is overwogen in deze tussenuitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en W.H. Bel en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M.R. Schuurman
GdJ