ECLI:NL:CRVB:2013:857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
11-6950 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om uitbreiding van huishoudelijke hulp op grond van medische noodzaak

In deze zaak heeft appellante, erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 31 augustus 2011. Dit besluit weigerde haar aanvraag voor uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp van vier uur per week naar drie dagdelen per week. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een medische noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid, ondanks de psychische klachten die appellante ondervond als gevolg van haar vervolging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 mei 2013, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. E. Unger, en de Svb door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft vastgesteld dat appellante sinds 1986 een vergoeding voor huishoudelijke hulp ontvangt, maar dat eerdere verzoeken om uitbreiding zijn afgewezen op basis van het beleid dat alleen in specifieke gevallen meer uren kunnen worden toegekend. Dit beleid houdt in dat als twee Wuv-gerechtigden samenwonen, het totaal aantal uren huishoudelijke hulp beperkt is tot maximaal twintig uur per week.

De Raad heeft overwogen dat de afwijzing van de aanvraag van appellante in overeenstemming is met het beleid en dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de medische situatie van appellante een uitbreiding van de vergoeding rechtvaardigt. De Raad heeft ook het beroep van appellante op de regeling voor personen van 70 jaar en ouder verworpen, omdat deze regeling niet van toepassing is op aanvragen voor meer dan twaalf uur huishoudelijke hulp. Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard en geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

11/6950 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (Italië), appellante
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 augustus 2011, kenmerk BZ01306791. Dit besluit betreft de uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van appellante zijn nog nadere stukken ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 mei 2013, waar namens appellante is verschenen mr. E. Unger, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is in 1989 erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Bij besluit van 24 maart 1993 is vastgesteld dat appellante psychische ziekten of gebreken heeft die zijn ontstaan door of in verband met de vervolging, namelijk slaapstoornissen en angsten. Niet aanvaard is dat de depressieve stoornissen van appellante verband houden met de vervolging. Bepaald is bij dit besluit dat de met de vervolging in verband staande psychische klachten niet hebben geleid tot invalidering in de zin van de Wuv.
1.2.
Met ingang van 1 december 1986 is aan appellante een vergoeding toegekend voor huishoudelijke hulp tot een maximum van vier uur per week. In januari 2000 heeft appellante verzocht om uitbreiding van die vergoeding naar drie dagdelen per week. Hierop is bij besluit van 28 december 2001, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 juli 2002, afwijzend beslist op de grond dat voor de gevraagde uitbreiding geen medische noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid bestond door uit de vervolging voortvloeiende psychische klachten.
1.3.
In juni 2010 heeft appellante opnieuw verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp, nu naar acht uur per week. Bij besluit van 17 december 2010 heeft verweerder hierop afwijzend beslist, op de grond dat er geen medische noodzaak dan wel medisch-sociale wenselijkheid bestaat voor deze uitbreiding op grond van de uit de vervolging voortvloeiende ziekten of gebreken. Hierbij is overwogen dat de echtgenoot van appellante al een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp ontvangt en dat geen sprake is van beperkingen in de maaltijdbereiding, chaotisch gedrag of (zelf)verwaarlozing. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.
De Raad overweegt als volgt.
2.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 20 van de Wuv worden, indien de vervolgde wegens ziekten of gebreken die door of in verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd geneeskundige behandeling en verpleging behoeft, de daaraan verbonden ten laste van de vervolgde blijvende noodzakelijke kosten, alsmede de daarmee direct verband houdende extra kosten voor noodzakelijke voorzieningen, volledig vergoed.
2.2.
Verweerder hanteert met betrekking tot het aantal toe te wijzen uren huishoudelijke hulp het beleid dat als twee Wuv-gerechtigden met elkaar gehuwd zijn of duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, maximaal twintig uur (vijf dagdelen) per week huishoudelijke hulp toegekend kan worden voor het gehele huishouden. Verder geldt dat wanneer gezamenlijk meer dan twaalf uur huishoudelijke hulp wordt gevraagd, de toegekende of toe te kennen hulp van de partner bij de beoordeling van de omvang van de toe te kennen huishoudelijke hulp wordt betrokken. Ook vermeldt het beleid dat meer dan twee dagdelen alleen dan kunnen worden toegekend wanneer bij een belanghebbende causale beperkingen zijn in de maaltijdbereiding of als sprake is van ernstige zelfverwaarlozing en/of chaotisch gedrag.
2.3.
Bij uitspraak van 15 december 2011, LJN BU9011, heeft de Raad het onder 2.2 vermelde beleid in overeenstemming met een redelijke uitleg en toepassing van artikel 20 van de Wuv geacht. Van de zijde van verweerder was toegelicht dat voor zware huishoudelijke werkzaamheden, zoals stofzuigen, ramen lappen en sanitair schoonmaken, per huishouden vier uur per week wordt vergoed, nu die werkzaamheden binnen een huishouden niet twee keer per week hoeven te worden verricht zodat deze vier uur maar één keer wordt toegekend. Als daarnaast, zoals in het geval van appellante en haar echtgenoot, beiden recht hebben op een vergoeding van vier uur per week voor hulp bij lichte huishoudelijke werkzaamheden, bedraagt het maximaal toe te kennen aantal uren huishoudelijke hulp één keer vier uur voor de zware huishoudelijke werkzaamheden en twee keer vier uur voor de lichtere werkzaamheden, dus twaalf uur per week. Dat kan alleen anders zijn als op grond van causale ziekten of gebreken verdergaande hulp noodzakelijk is.
2.4.
De gemachtigde van appellante heeft naar voren gebracht dat het hiervoor beschreven beleid niet op de situatie van appellante kon worden toegepast. De Raad volgt de gemachtigde niet in dit standpunt. Appellante heeft sinds 1993 een vergoeding voor vier uur huishoudelijke hulp en aan haar echtgenoot is met ingang van 1 januari 2008 een vergoeding voor acht uur huishoudelijke hulp toegekend, in totaal dus een vergoeding voor twaalf uur per week. Het beleid, met de onder 2.2 omschreven beperkingen, is dus rechtstreeks op appellante van toepassing. Het bestreden besluit is verder deugdelijk voorbereid en toereikend gemotiveerd. Er is advies uitgebracht door twee geneeskundig adviseurs en er is informatie ingewonnen bij de huisarts van appellante. Dat er ook informatie had moeten worden ingewonnen bij de orthopedisch chirurg volgt de Raad niet, nu voldoende is onderbouwd dat de gewrichtsklachten van appellante niet in verband staan met de vervolging.
2.5.
Appellante heeft nog een beroep gedaan op de regeling inzake het vervallen van de causaliteitseis voor personen van 70 jaar en ouder. Ook dit beroep kan niet slagen. Deze regeling is wel op appellante van toepassing, maar geldt niet als een uitbreiding van meer dan (in totaal) twaalf uur aan huishoudelijke hulp aan de orde is.
3.
Gezien hetgeen onder 2.3 tot en met 2.5 is overwogen, wordt het beroep ongegrond verklaard.
4.
Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) J.T.P. Pot

IJ