ECLI:NL:CRVB:2013:860

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
11-7369 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van Wubo-aanvraag met betrekking tot oorlogservaringen in Nederlands-Indië

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1939 in het voormalig Nederlands-Indië, een verzoek om herziening ingediend na de afwijzing van zijn aanvraag voor uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De oorspronkelijke aanvraag, ingediend in mei 2002, werd afgewezen omdat niet was komen vast te staan dat appellant betrokken was bij gebeurtenissen die onder de werking van de Wubo vallen. Appellant had in zijn aanvraag gesteld dat hij gevechten tussen Gurkha's en extremisten had meegemaakt, lijken had gezien en was geëvacueerd naar de Mentengwijk. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat directe betrokkenheid bij de gevechten niet kon worden vastgesteld en dat het zien van lijken niet onder de Wubo valt.

In januari 2011 diende appellant een verzoek om herziening in, dat eveneens werd afgewezen. Het bestreden besluit werd door de Centrale Raad van Beroep getoetst. De Raad oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De gestelde mishandeling van de zuster van appellant door een vroegere tuinjongen werd niet door anderen bevestigd en de verklaring van de zuster zelf gaf geen concrete details over de persoonlijke ervaringen van appellant.

De Raad concludeerde dat, hoewel appellant een angstige tijd heeft doorgemaakt, zijn ervaringen niet voldeden aan de specifieke eisen die de Wubo stelt voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer. Het beroep van appellant werd derhalve ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 4 juli 2013 door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7369 WUBO
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 november 2011, kenmerk BZ01351606 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940‑1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2013. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is in 1939 geboren in het toenmalig Nederlands-Indië. In mei 2002 heeft hij een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Bij besluit van
30 september 2002 is deze aanvraag afgewezen op de grond dat niet is komen vast te staan dat appellant gebeurtenissen heeft meegemaakt die onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht. Hiertegen heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.2.
In januari 2011 heeft appellant een verzoek om herziening ingediend. Bij besluit van
21 juni 2011 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Bij het bestreden besluit is het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1.
Ingevolge artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of appellant feiten of omstandigheden in het geding heeft gebracht die aan verweerder bij het nemen van het eerdere besluit niet bekend waren en die dit besluit in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2.
In 2002 heeft appellant aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij te Batavia gevechten tussen Gurkha's en extremisten heeft meegemaakt, lijken heeft gezien en naar de Mentengwijk is geëvacueerd. De afwijzing van de aanvraag berustte op de overweging dat directe betrokkenheid bij de gevechten niet is komen vast te staan, dat het zien van lijken niet onder de werking van de Wubo valt en dat niet is gebleken dat de evacuatie vanuit een levensbedreigende situatie dan wel onder levensbedreigende omstandigheden heeft plaatsgevonden.
2.3.
Bij het verzoek om herziening zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die hierop een ander licht werpen. De gestelde mishandeling van de zuster van appellant door de vroegere tuinjongen is - nog daargelaten of deze als excessief geweld onder de Wubo kan worden gebracht - niet door anderen bevestigd. In de door verweerder geraadpleegde relatiedossiers wordt er geen melding van gemaakt. De verklaring van neef [naam neef] en de overgelegde bladzijden uit diens boek geven geen relevante bijzonderheden over hetgeen appellant zelf is overkomen. Dat in Batavia (Djakarta) tijdens de Bersiap-periode sprake was van gevaarlijke situaties wordt niet betwijfeld, maar is op zichzelf niet voldoende. Het gaat erom wat appellant persoonlijk heeft meegemaakt. De in beroep overgelegde verklaring van de zuster van appellant beschrijft eveneens de algemene situatie en de invloed die deze op het gezin heeft gehad. Concrete calamiteiten komen er niet uit naar voren. De zuster is ook zelf niet als burger-oorlogsslachtoffer of oorlogsgetroffene in de zin van de Wubo erkend.
2.4.
Er kan dus nog altijd niet worden gesproken van calamiteiten in de zin van de Wubo. Ongetwijfeld heeft appellant een angstige tijd doorgemaakt, die bij hem een onuitwisbare indruk moet hebben achtergelaten. Maar hoe ingrijpend deze ervaringen ook zijn geweest, zij voldoen niet aan de specifieke eisen die de Wubo stelt.
2.5.
Het beroep is derhalve ongegrond.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) J.T.P. Pot
ew