ECLI:NL:CRVB:2013:934

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
11-4948 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging recht op ziekengeld na beoordeling door bezwaarverzekeringsarts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant, A. te B., had zich ziek gemeld als chauffeur/inkoper en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv beëindigde het recht op ziekengeld van de appellant per 22 juni 2009, na een beoordeling door verzekeringsarts A.R. Heitköning. De bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter bevestigde deze beslissing na een herbeoordeling. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn ernstige chronische clusterhoofdpijn, die al in 2008 was gediagnosticeerd. Hij verzocht om benoeming van een onafhankelijk deskundige, omdat hij twijfels had over de medische beoordeling. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts had zowel lichamelijk als psychisch onderzoek verricht en was op de hoogte van eerdere specialistische bevindingen.

De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat er geen aanmerkelijke medische problematiek was vastgesteld en dat de gezondheidstoestand van de appellant niet was verslechterd ten opzichte van de periode waarin hij werkte. De Raad bevestigde dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld had beëindigd en dat er geen reden was om een onafhankelijk deskundige te benoemen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4948 ZW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
22 juli 2011, 09/1746 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Smit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Smit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam als chauffeur/inkoper toen hij zich per 30 oktober 2008 heeft ziek gemeld wegens hoofdpijnklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Appellant heeft op 15 juni 2009 het spreekuur bezocht van verzekeringsarts A.R. Heitköning. Na onderzoek is deze arts tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 22 juni 2009 weer geschikt is te achten voor zijn werk van chauffeur/inkoper. Bij besluit van 15 juni 2009 heeft het Uwv dienovereenkomstig het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 22 juni 2009 beëindigd.
1.2. Na een herbeoordeling door bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter heeft het Uwv bij besluit van 25 augustus 2009 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 juni 2009 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant - kort weergegeven - aangevoerd dat door de (bezwaar)verzekeringsarts onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen die voortvloeien uit de ernstige chronische clusterhoofdpijn die al in 2008 is gediagnosticeerd. Wegens het invaliderende karakter van de clusterhoofdpijn is hij al langere tijd niet in staat om zijn werk uit te oefenen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant onder meer informatie overgelegd van de neurologen J.B.M. Ten Holter, F.J.J. Prick en
prof. dr. M.D. Ferrari. Ten slotte heeft appellant de Raad verzocht om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen nu is aangetoond dat er redenen zijn voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.3.
Er bestaat geen aanleiding het uitgevoerde medisch onderzoek van de verzekeringsartsen voor onzorgvuldig te houden. De verzekeringsarts heeft appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en was daarbij op de hoogte van de bevindingen uit het specialistisch onderzoek door de behandelend psychiater en neuroloog, waaruit blijkt dat deze geen goede diagnose hebben kunnen stellen. Bij het oriënterend neurologisch onderzoek heeft ook de verzekeringsarts geen afwijkingen kunnen vaststellen. Weliswaar ondervindt appellant vanwege de hoofdpijnklachten belemmeringen op het gebied van stressbelasting, echter deze belemmeringen zijn niet van dien aard dat hij zijn werk in de functie van chauffeur/inkoper niet meer zou kunnen verrichten. Daarbij heeft de verzekeringsarts opgemerkt dat deze functie geen grote fysieke of geestelijke belasting met zich brengt.
4.4.
Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts dossierstudie verricht en appellant op het spreekuur van 24 augustus 2009 onderzocht. In het rapport van 24 augustus 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts te kennen gegeven dat bij het eigen onderzoek geen signalen van aanmerkelijke medische problematiek worden gezien. Daarbij heeft hij opgemerkt dat er geen reden is om aan te nemen dat de gezondheidstoestand van appellant in vergelijking met de gewerkte periode aanmerkelijk achteruit is gegaan. Zorgvuldigheidshalve heeft de bezwaarverzekeringsarts inlichtingen ingewonnen bij de huisarts, die een consultnotitie van
2 september 2009 met daarbij gevoegd een brief van 13 september 2009 van psychiater
J.R. van der Bijl heeft overgelegd. Hieruit blijkt dat appellant sinds 2004 wordt geconfronteerd met hoofdpijnklachten en in 2006 ook medicamenteus is behandeld door een psychiater. Er is volgens de bezwaarverzekeringsarts sinds 2006 dan ook sprake van een onveranderde situatie.
4.5.
De in beroep overgelegde medische informatie van neuroloog Ten Holter van
19 november 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts aanleiding gegeven op te merken dat de neuroloog bij het onderzoek geen afwijkingen heeft gevonden, maar de diagnose clusterhoofdpijn als waarschijnlijkheidsdiagnose heeft gesteld. Ook blijkt uit de informatie van de neuroloog dat bij een MRI-scan van de hersenen in 2007 geen afwijkingen zijn gevonden. Ten slotte blijkt dat bij dergelijke klachten altijd rekening moet worden gehouden met een sterk subjectieve component. De bezwaarverzekeringsarts heeft dan ook geen aanleiding gezien om terug te komen van het standpunt dat appellant met ingang van 22 juni 2009 geschikt is te achten voor zijn laatst verrichte arbeid van chauffeur/inkoper.
4.6.
In het rapport van 17 april 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts vermeld dat de in hoger beroep overgelegde medische informatie van onder meer de neurologen Ten Holter, Prick en Ferrari geen afbreuk doet aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Dat inmiddels de diagnose chronische clusterhoofdpijn is gesteld - of dit nu al in 2008 of 2009 is
gebeurd - laat volgens de bezwaarverzekeringsarts onverlet dat niet is aangetoond dat bij appellant sprake is geweest van een objectiveerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand. Dit geldt eveneens voor de brief van neuroloog Ten Holter van 27 mei 2013 die in beginsel niet afwijkt van de al eerder door hem verstrekte informatie. Ook nu vermeldt de neuroloog dat in het verleden uitvoerig aanvullend onderzoek is uitgevoerd zonder specifieke afwijkingen. Uiteindelijk is in 2010 de diagnose clusterhoofdpijn gesteld, hetgeen is bevestigd door neuroloog Ferrari. Ook uit het gegeven dat Ten Holter ten slotte stelt dat appellant toch al in 2008 leidende was aan een clusterhoofdpijn en niet aan een atypische (spannings)hoofdpijn, maakt niet dat hieruit blijkt van een objectiveerbare toename van beperkingen van appellant ten opzichte van de periode waarin hij heeft gewerkt. Er bestaat dan ook onvoldoende aanleiding om het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden of een onafhankelijk deskundige te benoemen. Hieruit volgt dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 22 juni 2009 heeft beëindigd.
4.7.
Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.6 is overwogen, leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC