ECLI:NL:CRVB:2013:935
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van een WAZ-uitkering na een auto-ongeval en de vraag naar bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, A. te B., had een WAZ-uitkering aangevraagd na een auto-ongeval op 23 maart 2001, dat leidde tot hart- en psychische klachten. De aanvraag voor de uitkering werd ingediend op 16 juli 2009, maar het Uwv had in een eerder besluit van 2 september 2010 de aanvraag met terugwerkende kracht goedgekeurd, echter met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% vanaf 16 juli 2008. Het Uwv verklaarde het bezwaar van de appellant tegen dit besluit ongegrond in een besluit van 10 februari 2011.
De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de appellant in de periode van 23 maart 2001 tot 16 juli 2009 niet in staat was om een WAZ-uitkering aan te vragen. De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij zich niet voldoende bewust was van zijn arbeidsongeschiktheid en dat er bijzondere omstandigheden waren die een langere toekenning van de WAZ-uitkering rechtvaardigden. De Raad oordeelde echter dat de beschikbare medische gegevens geen toereikende grond boden voor de conclusie dat er sprake was van een bijzonder geval in de zin van artikel 36, tweede lid, van de WAZ.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde dat de appellant niet eerder in staat was om een aanvraag in te dienen, en dat de situatie van de appellant niet onder het beleid van het Uwv viel voor (te) lang doorwerkende zelfstandigen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.