In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar dat appellant, A. te B., had ingediend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 14 november 2011. Dit besluit hield in dat appellant een bedrag van € 2.700,74 te veel aan ziekengeld had ontvangen, en dat er maandelijks een bedrag van € 112,53 op zijn uitkering zou worden ingehouden totdat de schuld was voldaan. Appellant heeft op 29 december 2011 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het besluit bij de curator in zijn faillissement terecht was gekomen, die daarop een datumstempel had geplaatst. Appellant stelde dat de bezwaartermijn vanaf deze datum had moeten ingaan, waardoor hij tijdig bezwaar had gemaakt. Het Uwv handhaafde echter het standpunt dat het besluit op de juiste wijze bekend was gemaakt en dat het bezwaarschrift pas na afloop van de bezwaartermijn was ingediend.
De Raad overwoog dat de bezwaartermijn was aangevangen op 15 november 2011, en dat de door de curator gestempelde datum geen invloed had op de aanvang van deze termijn. De Raad concludeerde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, en dat het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had het beroep van appellant terecht ongegrond verklaard. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten.