ECLI:NL:CRVB:2013:936

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
12-4826 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens overschrijding bezwaartermijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar dat appellant, A. te B., had ingediend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 14 november 2011. Dit besluit hield in dat appellant een bedrag van € 2.700,74 te veel aan ziekengeld had ontvangen, en dat er maandelijks een bedrag van € 112,53 op zijn uitkering zou worden ingehouden totdat de schuld was voldaan. Appellant heeft op 29 december 2011 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het besluit bij de curator in zijn faillissement terecht was gekomen, die daarop een datumstempel had geplaatst. Appellant stelde dat de bezwaartermijn vanaf deze datum had moeten ingaan, waardoor hij tijdig bezwaar had gemaakt. Het Uwv handhaafde echter het standpunt dat het besluit op de juiste wijze bekend was gemaakt en dat het bezwaarschrift pas na afloop van de bezwaartermijn was ingediend.

De Raad overwoog dat de bezwaartermijn was aangevangen op 15 november 2011, en dat de door de curator gestempelde datum geen invloed had op de aanvang van deze termijn. De Raad concludeerde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, en dat het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had het beroep van appellant terecht ongegrond verklaard. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/4826 ZW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 juli 2012, 12/1032 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 14 november 2011 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij een bedrag van € 2.700,74 te veel aan ziekengeld heeft ontvangen en dat maandelijks een bedrag van € 112,53 op zijn uitkering wordt ingehouden totdat de schuld is voldaan. Bij faxbericht van 29 december 2011 heeft appellant tegen het besluit van 14 november 2011 bezwaar gemaakt.
1.2. Bij besluit van 18 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 november 2011 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het besluit van 14 november 2011 bij de curator in zijn faillissement terecht is gekomen, die daarop de datumstempel 17 november 2011 heeft geplaatst. Volgens appellant zou het redelijk en rechtens juist zijn als ervan uitgegaan wordt dat de bezwaartermijn voor hem vanaf 17 november 2011 is gaan lopen, in welk geval hij wel tijdig bezwaar heeft gemaakt.
3.2.
Het Uwv handhaaft in hoger beroep het standpunt dat het besluit van 14 november 2011 op de juiste wijze bekend is gemaakt en dat appellant het bezwaarschrift pas op de tweede dag na afloop van de bezwaartermijn en dus te laat heeft ingediend. Verzocht wordt om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt. Niet in geschil is dat het primaire besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt door toezending aan het adres van appellant en dat het besluit door appellant is ontvangen. Daarmee is aan de wettelijke voorwaarde als bedoeld in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb voor de aanvang van de bezwaartermijn voldaan. De bezwaartermijn is dus aangevangen op 15 november 2011. De door de curator gestempelde datum van 17 november 2011 op het primaire besluit kan geen afbreuk doen aan de uit het wettelijk systeem van de Awb voortvloeiende aanvang van de bezwaartermijn. Evenmin levert dit een reden op om op grond van artikel 6:11 van de Awb de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Wat betreft het einde van de bezwaartermijn is onder het primaire besluit van 14 november 2011 bovendien uitdrukkelijk vermeld dat daartegen vóór 27 december 2011 een bezwaarschrift kan worden ingediend. Ook al zou uitgegaan worden van de door appellant gestelde datum van 17 november 2011, dan zou in dit geval tot 27 december 2011 voldoende tijd hebben geresteerd om tijdig - desnoods
voorlopig - een bezwaarschrift in te dienen. Nu het bezwaarschrift eerst op 29 december 2011 is ingediend, is de bezwaartermijn overschreden met twee dagen. Dat betekent dat het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de rechtbank het beroep van appellant eveneens terecht ongegrond heeft verklaard. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.2.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary

NW