ECLI:NL:CRVB:2013:937

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
12-6263 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ZW-uitkering na ziekmelding en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een ZW-uitkering aan appellant, die zich op 18 juni 2009 ziek had gemeld. Appellant ontving destijds een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en werd door het Uwv op 4 december 2009 medegedeeld dat hij per 14 december 2009 geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat hij in staat werd geacht zijn arbeid te verrichten. Dit besluit werd door het Uwv in een later bestreden besluit van 12 februari 2010 gehandhaafd, waarop appellant in beroep ging bij de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 29 mei 2013 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. P. Rijnsburger, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat het Uwv ten onrechte geen rekening hield met zijn beperkingen als gevolg van pijnklachten en dat de door het Uwv ingeschakelde deskundige, C.J.F. Kemperman, niet alle relevante klachten had meegenomen in zijn beoordeling. De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen, maar kwam tot de conclusie dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant op de datum in geding in staat was zijn arbeid te verrichten.

De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts een juist beeld had van de belasting van het laatstelijk door appellant verrichte werk en dat er geen objectieve medische gegevens waren overgelegd die de conclusie van de deskundige Kemperman konden weerleggen. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen en dat er geen schending was van het recht op een eerlijk proces. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/6263 ZW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
16 oktober 2012, 10/643 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Rijnsburger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Voor de aanvang van het geplande onderzoek ter zitting op 29 mei 2013 heeft appellant verzocht om wraking van de behandelend rechter. Het verzoek om wraking van de behandelend rechter is door de Raad afgewezen bij beslissing van 21 mei 2013, LJN CA0580.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2013. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. Rijnsburger, het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1. Op 18 juni 2009 heeft appellant zich ziek gemeld, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Appellant is nadien een aantal keren gezien op het spreekuur van een verzekeringsarts, voor het laatst op 7 december 2009. Naar aanleiding van de conclusies van de verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 4 december 2009 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 14 december 2009 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), omdat hij op en na deze datum niet meer ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
1.2. Bij besluit van 12 februari 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 december 2009, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 12 februari 2010 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft aanleiding gezien tot het inschakelen van C.J.F. Kemperman, psychiater/neuroloog, als deskundige. Mede onder verwijzing naar de bevindingen en conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat het Uwv is uitgegaan van een onjuiste maatstaf arbeid. Tevens heeft appellant gesteld dat er ten onrechte geen rekening wordt gehouden met zijn beperkingen als gevolg van de door hem ervaren pijnklachten. Het Uwv veronderstelt ten onrechte dat pijnklachten medisch niet te objectiveren zijn. Ook in het onderzoek van Kemperman is een groot deel van de door appellant ervaren klachten en problemen onderbelicht gebleven. Appellant heeft gewezen op de e-mail van 1 november 2012 van zijn behandelend anesthesioloog, waaruit naar voren komt dat de gevoelsstoornissen wel objectiveerbaar zijn en dat de neuropathische pijn van appellant een erkende aandoening is. Appellant heeft verzocht om een onderzoek door een neuroloog/neuropsycholoog.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan het laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid tot werken verrichte werk. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 12 februari 2010 in overleg met appellant de kenmerkende belasting van de laatstelijk door appellant verrichte werkzaamheden beschreven. Appellant heeft niet gesteld dat hij voor zijn uitval ander werk verrichtte en heeft evenmin de door de bezwaarverzekeringsarts beschreven belastingkenmerken betwist. Gelet hierop had de bezwaarverzekeringsarts ten tijde van zijn beoordeling naar het oordeel van de Raad een juist beeld van de omvang en belasting van het laatstelijk door appellant verrichte werk.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan de bestuursrechter het zorgvuldig tot stand gekomen, consistente en behoorlijk gemotiveerde oordeel van de door hem ingeschakelde deskundige in beginsel volgen. De rechtbank heeft de door haar ingeschakelde deskundige terecht gevolgd. De Raad is niet gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding zijn om met betrekking tot het oordeel van de deskundige Kemperman van dit uitgangpunt af te wijken. Kemperman heeft na eigen onderzoek en kennisname van alle beschikbare medische informatie, waaronder ook de door appellant verstrekte gegevens, zijn oordeel gevormd en in zijn rapport van 7 september 2011 uiteengezet dat er op psychiatrisch gebied geen beperkingen waren voor het verrichten van arbeid en dat op neurologisch gebied geen neurologisch objectiveerbare wijziging in de gezondheidssituatie lijkt te bestaan vergeleken met de periode van vóór de ziekmelding zoals dit uit het dossier naar voren komt, zodat niet fundeerbaar is dat neurologisch objectiveerbare beperkingen zijn veranderd.
4.4.
Nu appellant in hoger beroep geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij op de datum in geding meer beperkingen had dan waarvan de deskundige in zijn rapport is uitgegaan, is er geen aanleiding te twijfelen aan het oordeel van deze deskundige en af te wijken van de eerder genoemde vaste rechtspraak.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de Raad geen aanknopingspunten ziet voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, zoals verzocht door appellant. Daarbij overweegt de Raad nog, naar aanleiding van hetgeen daarover van de zijde van appellant is aangevoerd, dat in het onderhavige geval geen sprake is van schending van het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde beginsel van een eerlijk proces dan wel van schending van het - eveneens in artikel 6 van het EVRM gewaarborgde - beginsel van equality of arms. De Raad verwijst daartoe naar zijn uitspraak van 24 december 2008, LJN BG9468 en de in die uitspraak vermelde rechtspraak.
4.6.
Geconcludeerd wordt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op 14 december 2009 in staat moet worden geacht zijn arbeid te verrichten, zodat per die datum geen recht meer bestaat op een ZW-uitkering.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding om een van de partijen te veroordelen tot betaling van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary

RB