ECLI:NL:CRVB:2013:938

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
12-169 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van toeslag ingevolge de Toeslagenwet na schending van inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW) aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had geoordeeld dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij een inlichtingenformulier tijdig aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had verzonden. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. Appellant ontving sinds 2004 een toeslag, maar na een onderzoek in 2010 bleek dat zijn echtgenote sinds 2008 inkomsten uit arbeid had, wat invloed had op zijn recht op toeslag. Het Uwv herzag de toeslag en vorderde een te veel betaalde toeslag van € 7.874,22 terug. Appellant stelde dat hij het formulier had verzonden, maar kon dit niet aantonen. De rechtbank oordeelde dat het aan appellant was om dit te bewijzen, wat hij niet deed. In hoger beroep voerde appellant aan dat het onredelijk was om van hem te verwachten dat hij het formulier met een retourenveloppe zou retourneren en dat het Uwv had verzuimd om zijn recht op terugvordering te verliezen door stil te zitten. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan. De Raad bevestigt dat het Uwv de toeslag terecht heeft herzien en de onterecht betaalde bedragen terugvorderde. Er zijn geen dringende redenen om van terugvordering af te zien, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/169 TW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
29 november 2011, 11/650 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.G.M. Hilkens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2013. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. Hilkens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 8 september 2004 is appellant met ingang van 26 augustus 2004 in aanmerking gebracht voor een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) berekend naar de norm voor gehuwd of ongehuwd samenwonenden. De echtgenote van appellant heeft sinds
1 oktober 2008 inkomsten uit arbeid. Op grond van een bestandsvergelijking met de polisadministratie en een nader onderzoek op 10 en 11 augustus 2010 heeft het Uwv bij besluit van 6 oktober 2010 aan appellant bericht dat zijn toeslag ingaande 1 oktober 2008 wordt herzien en dat hij met ingang van 1 juni 2010 geen recht meer heeft op toeslag. Tevens wordt in dit besluit de ten onrechte tot een te hoog bedrag betaalde toeslag tot een bruto bedrag van € 7.874,22 teruggevorderd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 13 april 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het aan appellant is om aannemelijk te maken dat hij het wijzigingsformulier betreffende de inkomsten van zijn echtgenote reeds eind 2008 heeft verzonden. Appellant heeft het formulier niet aangetekend verzonden en ook niet anderszins de verzending daarvan aangetoond. De rechtbank dient er dus van uit te gaan dat appellant pas bij het onderzoek door het Uwv in augustus 2010 het wijzigingsformulier aan het Uwv heeft doen toekomen. Hieruit volgt dat appellant de in artikel 12 van de TW neergelegde inlichtingenplicht heeft geschonden en dat het Uwv derhalve verplicht was om met toepassing van artikel 11a, eerste lid, onder a, van de TW het besluit tot toekenning van de toeslag te herzien en met toepassing van artikel 20, eerste lid, van de TW de over de periode van 1 oktober 2008 tot en met 30 september 2010 onverschuldigd betaalde toeslag ad € 7.874,22 (bruto) van appellant terug te vorderen.
3.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat het tegen de redelijkheid en de billijkheid indruist om van hem te verwachten dat hij een inlichtingenformulier niet met een retourenveloppe retourneert. Bovendien is deze gang van zaken niet in overeenstemming met het recht op een eerlijk proces en derhalve strijdig met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tevens mocht appellant erop vertrouwen dat, nadat hij het wijzigingsformulier had ingestuurd, het Uwv zou controleren of er wijziging van de hoogte van de toeslag plaats zou moeten vinden. Het Uwv heeft door stil te zitten, mede gelet op de belangen van appellant, haar recht om terugvordering uit te oefenen verloren.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals ter zitting is bevestigd, is niet in geschil dat appellant teveel toeslag heeft ontvangen. De omvang van het bedrag dat appellant teveel heeft ontvangen is evenmin in geschil.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het inlichtingenformulier tijdig aan het Uwv heeft gezonden. De enkele stelling dat het formulier in een retourenveloppe is geretourneerd is hiervoor onvoldoende. Ook het niet nader onderbouwde standpunt met betrekking tot schending van artikel 6 van het EVRM kan niet slagen.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv in het bestreden besluit een juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de TW, waaruit volgt dat het Uwv een besluit tot toekenning herziet of intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12 van de TW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het beroep van appellant op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel niet kan slagen. Van de zijde van het Uwv zijn geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen gedaan waarop een in rechte te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gebaseerd. De omstandigheid dat het Uwv onverschuldigd toeslag aan appellant heeft betaald, maakt niet dat appellant erop mocht vertrouwen dat inkomsten uit arbeid van zijn partner niet van invloed zouden zijn op zijn recht op uitkering. Daarover zijn door het Uwv aan appellant geen rechtens relevante mededelingen gedaan.
4.4. De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat het Uwv op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW gehouden was de uitkering die als gevolg van een besluit op grond van artikel 11a van de TW onverschuldigd is betaald, van appellant terug te vorderen. Niet is gebleken van dringende redenen op grond waarvan het Uwv van terugvordering had moeten afzien. Volgens vaste rechtspraak is slechts sprake van dringende redenen als hiervoor bedoeld indien door de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor de betrokkene optreden.
5.
Uit hetgeen hiervoor in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC