ECLI:NL:CRVB:2013:BY9277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/7121 WWB + 11/7122 WWB + 12/1878 WWB + 12/1879 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en arbeidsverplichtingen onder de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om hoger beroep van appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage met betrekking tot hun bijstandsverlening onder de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten ontvangen sinds 23 oktober 2007 bijstand naar de norm voor gehuwden. Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage heeft in een toekenningsbesluit van 17 april 2008 aangegeven dat de arbeidsverplichtingen op appellant van toepassing zijn. Een bedrijfsarts heeft in 2009 en 2010 medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid van appellant, waarbij de belastbaarheid aanvankelijk op 40 uur per week werd vastgesteld, maar later werd bijgesteld naar 30 uur per week. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college, waarin zijn bijstand met 100% werd verlaagd voor de duur van een maand, omdat hij niet voldoende had meegewerkt aan een traject bij SvdK. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de hoger beroepen van appellanten beoordeeld. De Raad concludeert dat appellant geen medische of andere gegevens heeft ingebracht die de conclusies van de bedrijfsarts in twijfel trekken. De Raad oordeelt dat de bijstelling van het aantal belastbare uren het resultaat is van een zorgvuldige medische beoordeling. De Raad bevestigt dat het college terecht de bijstand heeft verlaagd, omdat appellant niet is verschenen op de oproepen voor het traject bij SvdK. De Raad komt tot de conclusie dat de hoger beroepen niet slagen en bevestigt de aangevallen uitspraken van de rechtbank.

Uitspraak

11/7121 WWB, 11/7122 WWB, 12/1878 WWB, 12/1879 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 november 2011, 11/1668 (aangevallen uitspraak 1) en van 29 februari 2012, 11/8065 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant) en
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
Datum uitspraak 16 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2012. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Punter. Appellanten zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvangen vanaf 23 oktober 2007 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Bij het toekenningsbesluit van 17 april 2008 heeft het college vermeld dat de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB op appellant van toepassing zijn. Een bedrijfsarts van Achmea Vitale heeft op
8 december 2009 een medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid en beperkingen van appellant. In het naar aanleiding van dit medisch onderzoek uitgebrachte rapport van 8 december 2009 heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat appellant, rekening houdend met forse medische beperkingen, belastbaar is voor uitstroom richting de reguliere arbeidsmarkt voor maximaal 40 uur per week. De bedrijfsarts heeft in dit rapport vermeld dat hij tot zijn medische beoordeling is gekomen op grond van eigen onderzoek, aangevuld met informatie van de behandelaar en het medicijngebruik van appellant, en dat hij het komend jaar weinig verbetering verwacht. Het college heeft de conclusie van de bedrijfsarts aan appellanten meegedeeld.
1.2. Op 29 september 2010 heeft een bedrijfsarts van Achmea Vitale opnieuw een medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid en beperkingen van appellant. In het naar aanleiding van dit medisch onderzoek uitgebrachte rapport van 29 september 2010 heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat de geduide beperkingen in het rapport van 8 december 2009 nog van toepassing zijn, zij het dat het aantal belastbare uren per week niet 40 maar 30 bedraagt. De bedrijfsarts heeft in dit rapport vermeld, onder verwijzing naar de eerdere keuringsuitslag, dat de medische situatie ongewijzigd is. Bij besluit van 6 oktober 2010 heeft het college de conclusie van de bedrijfsarts aan appellant medegedeeld. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat hij vindt dat hij volledig moet worden vrijgesteld van alle arbeidsverplichtingen. Het college heeft bij besluit van 10 januari 2011 (bestreden besluit 1) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 oktober 2010 ongegrond verklaard.
1.3. Appellant is via Startbaan aangemeld voor een traject bij Schroeder van der Kolk (SvdK) voor twee dagdelen per week. Op 29 oktober 2010 heeft een intakegesprek plaatsgevonden. Nadien heeft appellant, zonder bericht van verhindering, geen gehoor gegeven aan oproepen van SvdK om zich te melden op 2 november 2010 en 16 november 2010. Op 14 februari 2011 heeft een gesprek met appellant plaatsgevonden, waarbij appellant kenbaar heeft gemaakt dat hij weigerde aan het traject deel te nemen vanwege zijn medische toestand. Op 16 februari 2011 heeft een medisch onderzoek van appellant plaatsgevonden. In de naar aanleiding van dit medisch onderzoek uitgebrachte rapportage staat dat appellant belastbaar is voor arbeid en voor een traject.
1.4. Bij besluit van 20 mei 2011, na bezwaar gehandhaafd besluit van 12 september 2011 (bestreden besluit 2), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 juni 2011 voor de duur van een maand verlaagd met 100%. Aan het bestreden besluit 2 heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant gezien zijn omstandigheden en mogelijkheden niet genoeg heeft meegewerkt aan een voorziening die hem in het kader van de WWB is aangeboden.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in beide hoger beroepen, samengevat, het volgende aangevoerd. Het medisch onderzoek van 29 september 2010 is onzorgvuldig geweest, omdat de bedrijfsarts geen informatie bij de behandelend sector heeft opgevraagd. Het is niet duidelijk waarom de bedrijfsarts in het rapport van dat medisch onderzoek het aantal belastbare uren per week naar beneden heeft bijgesteld van 40 naar 30. Zijn beperkingen zijn onvoldoende onderkend en hij is geheel niet belastbaar voor uitstroom naar reguliere arbeid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Weigering ontheffing
4.1. Met de beslissing van 10 januari 2011 wordt het college geacht te hebben geweigerd appellant op grond van dringende redenen de in artikel 9, tweede lid, van de WWB bedoelde ontheffing van die verplichtingen te verlenen.
4.2. In het onderzoeksrapport van 8 december 2009 heeft de bedrijfsarts van Achmea meegenomen dat appellant onder behandeling stond en medicatie gebruikte. Bij het onderzoek op 29 september 2010 heeft de bedrijfsarts het rapport van 8 december 2009 uitdrukkelijk bij zijn medische beoordeling betrokken. Uit door appellant in beroep ingebrachte medische informatie, waaronder een huisartsenjournaal van zijn huisarts, blijkt niet dat de medische situatie van appellant op 29 september 2010 was gewijzigd ten opzichte van die op 8 december 2009. Ook anderszins heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat het medisch onderzoek op 29 september 2010 onzorgvuldig is geweest.
4.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bijstelling van het aantal belastbare uren per week het resultaat is van de medische beoordeling van de bedrijfsarts op 29 september 2010. Bij gelijkblijvende beperkingen ten opzichte van het onderzoek op 8 december 2009 heeft de bedrijfsarts die het onderzoek op 29 september 2010 heeft verricht, geconcludeerd dat appellant met die beperkingen in staat moet worden geacht gedurende 30 uur per week arbeid te verrichten. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze medische inschatting onjuist is.
4.4. Appellant heeft geen medische of andere gegevens ingebracht op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de in het rapport van 29 september 2010 getrokken conclusie over zijn belastbaarheid. Uit het in 4.2 genoemde huisartsenjournaal blijkt dat in ieder geval niet.
Maatregel
4.5. Niet in geschil is dat het traject bij SvdK een voorziening gericht op arbeidsinschakeling is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Evenmin in geschil is dat appellant niet bij SvdK was verschenen nadat hij daartoe was opgeroepen. In een dergelijk geval is het college ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden de bijstand te verlagen. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.6. Met zijn stelling dat hij geheel niet belastbaar is voor uitstroom naar reguliere arbeid, heeft appellant willen betogen dat hem niet kan worden verweten dat hij op 2 en 16 november 2010 niet op het traject bij SvdK is verschenen en dat in zijn medische toestand dringende redenen zijn gelegen om van het opleggen van een maatregel af te zien. Reeds gelet op de uitkomst van het medisch onderzoek van 29 september 2010, slaagt dit betoog niet. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat in november 2010 dezelfde medische beperkingen aan de orde waren als tijdens het onderzoek in september 2010. Er is geen reden om aan te nemen dat daarin zo kort na dat onderzoek verandering is opgetreden. Appellant heeft geen medische of andere gegevens ingebracht waaruit blijkt dat hij medisch gezien niet in staat was deel te nemen aan het traject bij SvdK.
4.7. Niet in geschil is dat de hoogte en duur van de opgelegde maatregel in overeenstemming zijn met de toepasselijke maatregelverordening van de gemeente ’s-Gravenhage.
4.8. Uit het voorgaande volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J. de Jong
QH