ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3894

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/1818 WIA + 12/6446 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op basis van de Wet WIA en de beoordeling van de Functionele Mogelijkheden Lijst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een uitkering op basis van de Wet werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.A. Bouwman, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem per 29 maart 2011 had geweigerd in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De Raad oordeelde dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van het Uwv niet ontoereikend was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen passend waren.

De Raad volgde de bezwaarverzekeringsarts in zijn oordeel dat de beperkingen in de FML correct waren vastgesteld. De bezwaararbeidsdeskundige had in zijn rapporten van 25 juli 2012 en 2 oktober 2012 voldoende onderbouwd waarom de functies, ondanks signaleringen van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid, passend waren. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam en verklaarde het beroep tegen het besluit van 20 juli 2011 gegrond, maar het beroep tegen het besluit van 29 november 2012 ongegrond.

De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 1888,- en dat het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoed moest worden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de FML en de rol van de bezwaarverzekeringsarts in het proces.

Uitspraak

12/1818 WIA, 12/6446 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2012, 11/4225 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor het Uwv is verschenen mr. J. Koning.
Bij tussenuitspraak van 20 juli 2012 heeft de Raad het Uwv opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv is daartoe in de gelegenheid gesteld de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aan te passen en zo mogelijk andere functies te duiden.
Bij schrijven van 31 juli 2012 heeft het Uwv hieraan gevolg gegeven. Appellant heeft vervolgens zijn zienswijze hierop naar voren gebracht. Het Uwv heeft hierop gereageerd. Op 29 november 2012 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 3 februari 2011 heeft het Uwv geweigerd appellant per 29 maart 2011 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2. Bij besluit van 20 juli 2011 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 3 februari 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. In de tussenuitspraak van 20 juli 2012 heeft de Raad bestreden besluit 1 vernietigd en het Uwv in de gelegenheid gesteld de FML aan te passen en zo mogelijk andere functies te duiden. In de tussenuitspraak is onder meer het volgende overwogen:
"De Raad is van oordeel dat in de FML tevens een beperking dient te worden opgenomen ten aanzien van beroepsmatig autorijden. De ene bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft in zijn rapport van 9 februari/16 maart 2012 beargumenteerd dat, gelet op de gebruikte medicatie en de richtlijnen van het CBR, appellant hiervoor aanvullend beperkt is te achten. De andere bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft in zijn rapporten van 5 april 2012 en 9 mei 2012 aangegeven dat daarvoor onvoldoende reden is. Laatstgenoemde is in zijn rapport van 9 mei 2012 uitgegaan van de veronderstelling dat appellant op de datum in geding geen medicatie gebruikte. Uit de gedingstukken blijkt echter dat appellant vanaf 7 februari 2011 wel degelijk medicatie gebruikte die het reactievermogen kan beïnvloeden. De functies besteller post/pakketten (auto) (SBC 282102) en bezorger pakketten, tijdschriften e.d. (auto) (SBC 111230), kunnen vanwege het medicijngebruik van appellant dan ook, niet aan de schatting ten grondslag gelegd worden op de in geding zijnde datum van 29 maart 2011. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht."
3.2. Bij schrijven van 31 juli 2012 heeft het Uwv, ter uitvoering van hetgeen in de tussenuitspraak is bepaald, een nieuwe FML van 25 juli 2012 opgesteld, waarin meer beperkingen zijn opgenomen. Vervolgens zijn er andere functies geselecteerd. De signaleringen bij die functies zijn besproken en de mate van arbeidsongeschiktheid is onveranderd vastgesteld op minder dan 35%. Bij besluit van 29 november 2012 (bestreden besluit 2) is het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
3.3. Nu in hoger beroep bestreden besluit 1 geheel is vernietigd, dient ook de aangevallen uitspraak vernietigd te worden.
4.1. De Raad ziet aanleiding om, onder toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb, tevens een oordeel te geven over bestreden besluit 2, nu met dit besluit niet is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant.
4.2. Appellant heeft aangevoerd dat de FML nog steeds te weinig rekening houdt met zijn beperkingen. Ook zijn de geduide functies niet passend.
4.3. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen reden te twijfelen aan de juistheid van de FML van 25 juli 2012. Met de beperkingen van appellant is rekening gehouden. Ook is er - zoals in de tussenuitspraak is opgedragen - een beperking opgenomen voor beroepsmatig vervoer. Appellant heeft naar voren gebracht dat hij meer beperkt is voor de cilindergreep, klimmen en het vasthouden en verdelen van de aandacht. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rapportages van 25 juli 2012 en 2 oktober 2012 uiteengezet waarom dit niet tot meer beperkingen in de FML kan leiden. Nu appellant zijn stelling niet met objectieve medische stukken heeft onderbouwd en ook anderszins niet aannemelijk heeft gemaakt dat de FML niet juist is, volgt de Raad de bezwaarverzekeringsarts en oordeelt dat de beperkingen in de FML niet ontoereikend zijn.
4.4. De schatting is gebaseerd op de functies kassamedewerker, caissière-A (317030), magazijnmedewerker, expeditiemedewerker-medewerker logistiek (111220) en produktiemedewerker industrie (samensteller van produkten (111180). Uitgaande van de juistheid van de FML zijn deze functies passend. Voor zover er bij de functies signaleringen zijn die aangeven dat er sprake is van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid op dat punt, heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapporten van 25 juli 2012 en 2 oktober 2012 genoegzaam uiteengezet waarom de functies passend zijn.
5. Het bestreden besluit van 29 november 2012 houdt in rechte stand. Het beroep van appellant tegen dat besluit wordt ongegrond verklaard.
6. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 944,- in beroep en € 944,- in hoger beroep.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 juli 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 november 2012 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1888,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. Baas
JvC