ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4079

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-5015 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) wegens niet voldoen aan inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, A. te B., had op 15 november 2010 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij gaf aan geen vaste woon- of verblijfplaats te hebben en verbleef bij vrienden of familie. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag op 26 november 2010 afgewezen, omdat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan. Appellant was op de afgesproken controle momenten niet op de opgegeven adressen aangetroffen en had het college niet geïnformeerd over een wijziging in zijn situatie.

Na een ongegrondverklaring van zijn bezwaar door het college op 14 februari 2011, heeft appellant beroep aangetekend bij de rechtbank, die dit beroep eveneens ongegrond verklaarde. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat zijn afwezigheid niet aan hem kon worden aangerekend, omdat de afspraken niet duidelijk waren en dat er geen belangenafweging had plaatsgevonden bij het besluit van het college.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake kon zijn van een belangenafweging, aangezien het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door gebrek aan informatie van de aanvrager. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellant verworpen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/5015 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2011, 11/1593 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 12 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. dr. G.P. Dayala, kantoorgenoot van mr. Mohamed Hoesein. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Kesteren.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 15 november 2010 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij heeft opgegeven geen vaste woon- of verblijfplaats te hebben en te slapen bij vrienden of familie.
1.2. Bij besluit van 26 november 2010 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Daartoe heeft het college overwogen dat met appellant op 17 november 2010 de afspraak is gemaakt dat hij gedurende de periode van 18 november 2010 tot en met 24 november 2010 tot 11 uur ’s morgens op een van de door hem opgegeven locaties in Amsterdam dient te verblijven om controle van zijn verblijfplaats mogelijk te maken. Dit betreft de adressen [adres 1], waar een neef van hem woont, en [adres 2], het adres van een vriend. Het college heeft vastgesteld dat appellant op 23 november 2010 omstreeks 8.00 uur en 9.40 uur en op 24 november 2010 omstreeks 10.15 uur niet op een van de opgegeven verblijfplaatsen is aangetroffen en het college niet op de hoogte heeft gesteld van een verandering in zijn situatie. Hierdoor heeft appellant niet aan de op hem rustende inlichtingenverplichting voldaan en kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
1.3. Bij besluit van 14 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 november 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en zich daarbij, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat zijn afwezigheid ten tijde van de bezoeken aan de door hem opgegeven adressen hem niet kan worden aangerekend, omdat de afspraak hierover niet duidelijk was. Voorts is aangevoerd dat geen belangenafweging heeft plaatsgevonden bij het nemen van het bestreden besluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Bij de aangevallen uitspraak is de grond dat een belangenafweging had moeten plaatsvinden, omdat appellant niet in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan voorzien, verworpen. Van een belangenafweging kan in een situatie waarbij, door onvoldoende informatie van de aanvrager het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, geen sprake zijn. Dit oordeel van de rechtbank kan worden onderschreven. Voorts kan het uitvoerig gemotiveerde oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat hetgeen appellant heeft aangevoerd over de gang van zaken bij het maken van de afspraak en de bezoeken aan de door hem opgegeven adressen geen afdoende verklaring is voor zijn afwezigheid op die adressen op het moment van die bezoeken. De Raad verwijst voor die motivering naar de aangevallen uitspraak. Appellant heeft in hoger beroep gewezen op een uitspraak van de Raad van 27 juli 2010, LJN BN4384, in een zaak die volgens hem vergelijkbaar is. De vergelijking met die zaak gaat echter niet op, reeds omdat appellant - anders dan de betrokkene in die zaak - niet vanaf het begin zijn onbekendheid met de inhoud van de afspraak heeft bestreden, maar dit pas heeft aangevoerd ter zitting van de rechtbank.
4.2. Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J. de Jong