ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7031

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/5859 BESLU + 12/5860 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke en rechterlijke fase met schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke als rechterlijke fase. Betrokkene had beroep ingesteld tegen een besluit van de Commissie Algemene Oorlogsongevallen Regeling, dat op 9 maart 2010 was genomen. De Raad had eerder op 22 november 2012 al een uitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden. De Raad heropende het onderzoek om te oordelen over de schadevergoeding die betrokkene toekwam.

De Raad constateerde dat er in de rechterlijke fase een overschrijding van zeven maanden had plaatsgevonden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.000,- voor betrokkene. De Commissie erkende ook een overschrijding van de behandelingstermijn van het bezwaar, maar betwistte een deel daarvan. De Raad oordeelde dat de totale overschrijding meer dan een jaar bedroeg, wat leidde tot een aanvullende schadevergoeding van € 500,- ten laste van de Commissie.

Daarnaast werd de Staat en de Commissie veroordeeld tot betaling van de proceskosten van betrokkene, die op € 472,- werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de betrokken partijen. De Raad heeft de Staat en de Commissie in hun proceskosten veroordeeld, elk voor de helft.

Uitspraak

12/5859 BESLU, 12/5860 BESLU
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) (Staat)
de Commissie Algemene Oorlogsongevallen Regeling (commissie)
Datum uitspraak: 11 april 2013
PROCESVERLOOP
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de commissie van 9 maart 2010, kenmerk 0001658/CAOR.
Bij uitspraak van 22 november 2012, LJN BY3888, heeft de Raad op dit beroep beslist. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek onder de in de aanhef van zijn uitspraak van heden genoemde nummers wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van betrokkene om schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tevens heeft de Raad de Staat aangemerkt als partij in die procedure.
Namens de Staat heeft drs. B.E.J. Klein Schiphorst een schriftelijke uiteenzetting gegeven en namens de commissie mr. L.H.G. Belleflamme.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1. In zijn uitspraak van 22 november 2012 heeft de Raad vastgesteld dat vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift op 13 mei 2009 tot aan de datum van bedoelde uitspraak drie jaar en ruim zes maanden zijn verstreken. Dit is meer dan de twee en een half jaar, die in beginsel geldt voor een procedure in twee instanties. Voorts is vastgesteld dat het vermoeden bestaat dat de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke als in de rechterlijke fase is overschreden.
2. Namens de Staat is - kort weergegeven - erkend dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM, in de rechterlijke fase met zeven maanden is overschreden en dat betrokkene in verband daarmee een vergoeding van € 1.000,- toekomt.
3. De commissie heeft erkend dat de behandeling van het bezwaar negen maanden en 24 dagen heeft geduurd. Zij is echter van oordeel dat daarvan één maand en vijf dagen niet aan haar is toe te rekenen vanwege het ontbreken van de bezwaargronden.
4. Betrokkene onderschrijft de door de commissie vastgestelde behandelingstermijn, maar bestrijdt dat een gedeelte daarvan de commissie niet is toe te rekenen. In de door de Staat vastgestelde vergoeding kan betrokkene zich vinden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Partijen erkennen dat zowel in de rechterlijke en de bestuurlijke fase sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Nog daargelaten of de commissie op goede gronden meent dat de behandelingstermijn dient te worden verminderd, moet worden vastgesteld dat ook in dat geval sprake is geweest van een behandelingsduur van het bezwaar die langer is geweest dan zes maar korter dan twaalf maanden. Dit betekent dat betrokkene ook tegenover de commissie aanspraak kan maken op een schadevergoeding en dat de bepleite aftrek geen verschil maakt voor de hoogte van die vergoeding.
5.2. De totale overschrijding bedraagt ruim één jaar, hetgeen leidt bij een vergoeding van € 500,- per half jaar of een gedeelte ervan tot een schadevergoeding van € 1.500.-. Dit betekent dat betrokkene naast het door de Staat toegekende bedrag van € 1.000,- nog een bedrag van € 500,- toekomt ten laste van de commissie. De Raad zal de Staat en de commissie tot vergoeding van deze bedragen veroordelen.
6. De Raad ziet tenslotte aanleiding om de Staat en de commissie te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in deze procedure. Deze kosten worden begroot op € 472,- voor verleende rechtsbijstand, door de commissie en de Staat elk voor de helft te betalen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding aan betrokkene van € 1.000,-;
- veroordeelt de commissie tot betaling van schadevergoeding aan betrokkene van € 500,-;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 236,-;
- veroordeelt de commissie in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 236,-.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker
HD