ECLI:NL:CRVB:2013:CA0038

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/3475 WIA-V + 12/3476 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2013 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van appellante, A. te B., tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Raad had eerder, op 21 september 2012, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Appellante heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij zij aanvoerde dat zij door foutieve inhoudingen op haar IVA-uitkering in financiële problemen was geraakt, waardoor zij het griffierecht niet kon voldoen. Ze had ook geen verzoek om uitstel van betaling ingediend binnen de gestelde termijn.

Tijdens de zitting op 29 maart 2013 is appellante verschenen, terwijl het Uwv niet aanwezig was. De Raad overwoog dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn van 28 dagen na de aangetekende brief van 23 juli 2012 was betaald. Appellante had pas in verzet een beroep op financieel onvermogen gedaan, wat niet tijdig was. De Raad oordeelde dat het verzuim aan appellante kon worden tegengeworpen, en dat haar beroep op gezondheidsproblemen niet voldoende was onderbouwd met relevante medische gegevens.

De Raad concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2013.

Uitspraak

12/3475, 12/3476 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2012, 11/6095 en 11/6233 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 8 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 21 september 2012 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 21 september 2012 heeft appellante verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 29 maart 2013. Appellante is verschenen. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De uitspraak van de Raad van 21 september 2012 berust hierop, dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 23 juli 2012 gestelde termijn van 28 dagen is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
2. In het verzetschrift heeft appellante aangevoerd dat zij door foutieve inhoudingen op haar IVA-uitkering in financiële problemen is gekomen en daardoor het griffierecht niet kan betalen. Zij heeft daartoe beslissingen van het Uwv ingezonden waaruit blijkt dat een maandelijkse inhouding van € 200,-- op haar uitkering plaatsvindt en het vakantiegeld eveneens wordt ingehouden. Daarnaast heeft appellante gegevens overgelegd waaruit blijkt dat op 25 juli 2012 executoriaal derdenbeslag is gelegd. Ten gevolge van verergering van haar lichamelijke en psychische klachten was zij niet in staat het verzuim tijdig te herstellen. Appellante heeft verwezen naar een door psychiater Rubsaam uitgebracht rapport in de procedures bij deze Raad bekend onder 12/1206, 12/1208 en 12/1209. Zij heeft verzocht om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld voor betaling van het griffierecht.
3. De vraag ligt voor of het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens het verzuim het verschuldigde griffierecht te voldoen. Vaststaat dat het griffierecht niet tijdig is betaald. De Raad ziet in hetgeen appellante aanvoert geen grond voor het oordeel dat het verzuim niet aan appellante kan worden tegengeworpen. Pas in verzet, en dus niet binnen de termijn waarbinnen het griffierecht moest worden voldaan, heeft appellante bij de Raad een beroep op financieel onvermogen gedaan. Evenmin heeft zij binnen die termijn bij de Raad om uitstel van betaling verzocht, ook niet toen eind juli 2012 naast de inhoudingen waarmee zij geconfronteerd werd beslag werd gelegd.
4. Het beroep op haar gezondheidssituatie ter verontschuldiging van de overschrijding van de termijn is niet onderbouwd met medische gegevens die betrekking hebben op het tijdvak van 28 dagen na 23 juli 2012. Het door appellante genoemde rapport van psychiater Rubsaam is op 10 juni 2010 uitgebracht, zodat daaraan geen relevante gegevens kunnen worden ontleend voor de beoordeling van appellantes verzuim. Bovendien heeft appellante bij brief van 9 juli 2012 wel om uitstel gevraagd voor het indienen van gronden van het hoger beroep hetgeen zij ook voor betaling van het griffierecht had kunnen doen.
5. Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.J.W. Schoor en J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan
CVG