12/667 ANW, 12/5202 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2011, 11/3213 (uitspraak 1) en 31 juli 2012, 12/21 (uitspraak 2)
[Appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 17 mei 2013
Appellante heeft tegen beide uitspraken hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.
Met een uitspraak van 15 juni 2012 heeft de Raad het hoger beroep van appellante
niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet hiertegen van appellante is bij uitspraak van
30 augustus 2012 gegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 5 april 2013. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
Geding 12/667 ANW
1.1. Appellante heeft een aanvraag om een uitkering in het kader van de Algemene nabestaandenwet (ANW) ingediend naar aanleiding van het overlijden van haar echtgenoot, [naam echtgenoot] ([echtgenoot]), op 28 mei 2010. Met een besluit van 7 januari 2011, gehandhaafd bij beslissing van 27 mei 2011 (besluit 1), heeft de Svb geweigerd appellante een ANW-uitkering toe te kennen, omdat [echtgenoot] op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW.
1.2. De rechtbank heeft het beroep, in uitspraak 1, ongegrond verklaard.
1.3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij zich in een slechte financiële positie bevindt en haar gezin niet kan onderhouden.
Geding 12/5202 ANW
2.1. Met een besluit van 14 april 2011 heeft de Svb geweigerd [echtgenoot] postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering, zoals door appellante was verzocht. Een verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering kan binnen een jaar na het einde van de verplichte verzekering. De verplichte verzekering van [echtgenoot] is geëindigd op 21 juni 1988, terwijl het verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering dateert van 23 februari 2011. In een beslissing van 22 november 2011 (besluit 2) heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft het beroep, in uitspraak 2, eveneens ongegrond verklaard.
2.3. Ook in dit hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij zich in een slechte financiële positie bevindt en haar gezin niet kan onderhouden.
3.1. Tussen partijen is in dit hoger beroep in geschil of de rechtbank bij uitspraak 1 terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellante geen recht heeft op een nabestaandenuitkering, omdat [echtgenoot] ten tijde van zijn overlijden op 28 mei 2010 niet verzekerd was krachtens de ANW.
3.2. [echtgenoot] is in 1988 naar Marokko teruggekeerd, waarbij aan hem een uitkering in het kader van de Experimentele Remigratieregeling 1985 is toegekend. Met ingang van juli 1997 is aan hem een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend, alsmede een toeslag hierop.
3.3. Ingevolge artikel 13 van de ANW is verzekerd krachtens die wet degene die ingezetene is of die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Nu [echtgenoot] ten tijde van zijn overlijden in Marokko woonde en niet meer werkzaam was in Nederland, was hij toen op grond van deze bepaling niet verzekerd voor de ANW.
3.4. Hieruit volgt dat appellante niet kan worden aangemerkt als nabestaande in de zin van de ANW en dat zij derhalve geen recht heeft op een ANW-uitkering. Evenmin was [echtgenoot] verzekerd ingevolge de Marokkaanse wetgeving, zodat zijn weduwe ook niet op basis van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko voor een ANW-uitkering in aanmerking komt.
3.5. Alleen indien [echtgenoot] zich vrijwillig verzekerd had voor de ANW, dan wel indien hij alsnog, postuum, tot de vrijwillige verzekering zou worden toegelaten kan appellante mogelijk recht hebben op een ANW-uitkering. Niet in geschil is dat [echtgenoot] zich, voor zijn overlijden, niet vrijwillig had verzekerd voor de ANW.
3.6. Uit besluit 2 blijkt dat de Svb heeft geweigerd [echtgenoot] alsnog toe te laten tot de vrijwillige verzekering omdat de aanvraag niet binnen een jaar na het einde van de verplichte verzekering was ingediend.
3.7. Uit 3.2 volgt dat de verplichte verzekering van [echtgenoot] is geëindigd in 1988, toen hij naar Marokko terugkeerde. Op grond van de destijds van toepassing zijnde Algemene Weduwen- en Wezenwet was het mogelijk binnen een jaar na het einde van de verplichte verzekering een verzoek te doen toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering. Deze termijn is in het onderhavige geval (ruimschoots) overschreden. De vraag of sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat deze overschrijding appellante niet tegengeworpen mag worden, wordt ontkennend beantwoord. De financiële dan wel gezondheidsomstandigheden van appellante zijn geen bijzondere omstandigheden om de overschrijding van de aanmeldtermijn verschoonbaar te achten.
4. Uit 3.3 tot en met 3.7 volgt dat beide uitspraken bevestigd moeten worden.
5. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2013.
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) confirme les décisions attaquées.
Par conséquent, décidée par M. le maître E.E.V. Lenos en présence de le maître
D. Heeremans en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 17 mai 2013.