11/4372 WWB, 11/4373 WWB, 12/4263 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Assen van 21 juni 2011, 10/227 en 10/849 en van 19 juni 2012, 11/521 (aangevallen uitspraken)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft verweerschriften ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het dagelijks bestuur heeft zich, zoals bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant heeft op 2 juni 2009 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Op zijn aanvraag heeft appellant vermeld onder meer te beschikken over een bankrekening bij SNS Bank en bij Lloyds TSB Scotland (Lloyds). Bij brief van 11 juni 2009 heeft het dagelijks bestuur appellant verzocht om een aantal ontbrekende gegevens te verstrekken, waaronder bewijsstukken van alle giro-, bank-, spaar- en/of effectenrekeningen inclusief alle volgbladen van de drie maanden die voorafgaan aan de datum van de aanvraag. Aangezien appellant de nog ontbrekende bankgegevens niet heeft verstrekt heeft het dagelijks bestuur hem bij brief van 18 juni 2009 verzocht deze gegevens vóór 30 juni 2009 over te leggen. Daarbij heeft het dagelijks bestuur appellant erop gewezen dat, indien hij niet aan dit verzoek voldoet, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Op 29 juni 2009 heeft het dagelijks bestuur van appellant een brief ontvangen met daarin de vermelding van het telefoonnummer van de SNS Bank en de mededeling dat de rekening bij Lloyds niet bestaat.
1.3. Bij besluit van 9 juli 2009 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd.
1.4. Bij besluit van 5 februari 2010 (bestreden besluit 1) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 9 juli 2009 ongegrond verklaard.
1.5. Appellant heeft op 29 maart 2010 opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend. Daarbij heeft hij opnieuw melding gemaakt van de rekening bij Lloyds en gemeld dat die geblokkeerd is en dat hij informatie daarover alleen in persoon in Schotland kan krijgen. Op 26 april 2010 heeft het dagelijks bestuur appellant, in verband met de verdere behandeling van zijn aanvraag, verzocht op uiterlijk 26 mei 2010 de nog onbrekende bewijsstukken van de rekening van appellant bij Lloyds over te leggen. Deze gegevens hebben betrekking op bankafschriften over de periode van 29 december 2009 tot 29 maart 2010 dan wel, indien de rekening is opgeheven, een schriftelijk bewijs van de bank hieromtrent. Bij brief van 31 mei 2010 heeft het dagelijks bestuur appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld de gegevens over de rekening bij Lloyds vóór 14 juni 2010 over te leggen en appellant erop gewezen dat, indien hij niet aan dit verzoek voldoet, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Appellant heeft op 14 juni 2010 een e-mailbericht gestuurd, waarin hij vermeldt dat hij contact met Lloyds heeft gehad en dat de door hem opgevraagde informatie niet tijdig kan worden overgelegd. In verband hiermee heeft het dagelijks bestuur appellant op 14 juni 2010 in de gelegenheid gesteld een bewijsstuk over zijn contact met Lloyds over te leggen zodat mogelijk de hersteltermijn zou kunnen worden verlengd. Appellant heeft aan dit verzoek niet voldaan.
1.6. Bij besluit van 16 juni 2010 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet de in de brieven van 26 april 2010 en 31 mei 2010 gevraagde gegevens binnen de hem geboden hersteltermijnen heeft verstrekt.
1.7. Op 25 juni 2010 heeft appellant een brief van Lloyds van 23 juni 2010 overgelegd waarin het volgende wordt meegedeeld: “Thank you for your recent note. I can confirm that your account was closed by the bank, however, your account had a debit balance of £ 649,88 at the time the account was closed. Please advise how you will pay these funds back to the bank”. Nadien heeft het college appellant met ingang van 28 juni 2010 bijstand toegekend.
1.8. Bij besluit van 5 november 2010 (bestreden besluit 2) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2010 ongegrond verklaard.
1.9. Bij besluit van 23 november 2010 heeft het dagelijks bestuur de aan appellant op 21 april 2010, 6 mei 2010 en op 21 mei 2010 verstrekte voorschotten van in totaal € 600,-- teruggevorderd. Hierbij is appellant meegedeeld dat ter aflossing van deze schuld vanaf
1 januari 2011 maandelijks een bedrag van € 37,17 met de bijstand van appellant zal worden verrekend.
1.10. Bij besluit van 10 juni 2011 (bestreden besluit 3) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 23 november 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb bepaalt, voor zover van belang, dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Appellant heeft niet betwist dat de gegevens met betrekking tot zijn rekeningen bij de SNS Bank en Lloyds TSB Scotland noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag om bijstand. Evenmin heeft appellant de redelijkheid van de termijn om de gevraagde gegevens over te leggen bestreden. Vaststaat dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de bij brief van 18 juni 2009 gegeven hersteltermijn heeft overgelegd.
4.3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant verwijtbaar heeft nagelaten de gevraagde gegevens tijdig over te leggen.
4.4. Anders dan appellant betoogt heeft hij verwijtbaar niet voldaan aan het verzoek van het dagelijks bestuur van 18 juni 2009. Het dagelijks bestuur heeft in de brief van 18 juni 2009 niet gevraagd om het telefoonnummer van de SNS Bank maar om bankafschriften van zijn rekening bij deze bank. Appellant heeft in de door het dagelijks bestuur op 29 juni 2009 ontvangen brief niet vermeld dat hij niet in staat was deze (tijdig) over te leggen. Voorts heeft appellant niet kunnen volstaan met de enkele mededeling dat zijn bankrekening bij Lloyds niet bestaat, te meer nu hij immers zelf op zijn aanvraagformulier melding had gemaakt van het bestaan van deze rekening.
4.5. Uit het voorgaande vloeit voort dat het dagelijks bestuur bevoegd was de aanvraag van
2 juni 2009 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen en dat het van deze bevoegdheid in redelijkheid gebruik kon maken.
Aanvraag van 29 maart 2010
4.6. Vaststaat dat appellant de onder 1.5 genoemde gegevens niet heeft verstrekt binnen de laatstelijk bij brief van 31 mei 2010 gegeven hersteltermijn. Niet in geschil is dat deze gegevens van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand. Ook dit geding spitst zich derhalve toe op de vraag of het appellant te verwijten valt dat hij de gevraagde gegevens niet tijdig heeft overgelegd.
4.7. Anders dan appellant heeft betoogd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij er alles aan gedaan heeft de gevraagde gegevens binnen de hem gestelde termijnen over te leggen. Uit de eerst op 25 juni 2010 overgelegde brief van Lloyds valt immers op te maken dat appellant pas kort daarvoor om de gevraagde informatie had verzocht. Bovendien heeft appellant, hoewel daartoe door het dagelijks bestuur in de gelegenheid te zijn gesteld, geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een bewijsstuk over te leggen waaruit zou kunnen blijken op welke datum hij Lloyds om de gevraagde gegevens heeft verzocht.
4.8. Op grond van het vorenstaande was het dagelijks bestuur bevoegd om de aanvraag van
29 maart 2010 buiten behandeling te stellen en heeft het in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kunnen maken.
4.9. Gelet op hetgeen onder 4.8 is overwogen was het dagelijks bestuur bevoegd op grond van artikel 58, eerste lid, onder d, van de WWB, de verstrekte voorschotten tot een bedrag van
€ 600,-- van appellant terug te vorderen.
4.10. Aan hetgeen appellant ter zitting heeft aangevoerd over de onduidelijkheden die er bij hem bestaan over de verrekening van de verstrekte voorschotten gaat de Raad voorbij, aangezien dit in strijd met de goede procesorde eerst ter zitting naar voren is gebracht, het dagelijks bestuur daarop niet heeft kunnen reageren en voorts niet is gebleken dat die grond niet eerder had kunnen worden aangevoerd.
4.11. Uit het voorgaande vloeit voort dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd en dat de verzoeken om een veroordeling tot vergoeding van schade dienen te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraken;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte