ECLI:NL:CRVB:2013:CA1665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-4513 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA na medisch onderzoek

In deze zaak heeft appellante, die als activiteitenbegeleidster werkzaam was, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin haar recht op een uitkering op grond van de Wet WIA werd ontzegd. Appellante was op 17 maart 2008 uitgevallen door fysieke en psychische klachten. Het Uwv concludeerde na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dat zij in staat was om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot een besluit op 17 maart 2010, waarin werd medegedeeld dat appellante geen recht had op een uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd op 6 oktober 2010 ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting heeft appellante haar standpunt herhaald dat het medisch onderzoek niet volledig en zorgvuldig was en dat haar belastbaarheid onjuist was ingeschat. Ze verwees naar medische informatie die haar psychische klachten en de gevolgen van niet-aangeboren hersenletsel (NAH) onderbouwde. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen objectieve medische gegevens zijn ingebracht die de conclusies van de verzekeringsartsen in twijfel trekken. De verklaringen van de revalidatiearts en psychiater werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd om aan te nemen dat appellante niet belastbaar was voor loonvormende arbeid.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad bevestigd, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende volledig en zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante. De Raad heeft het verzoek om een deskundige in te schakelen afgewezen, omdat het medisch onderzoek als adequaat werd beschouwd. De uitspraak werd gedaan op 17 mei 2013.

Uitspraak

11/4513 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 juli 2011, 10/1896 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C.M. Peper, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft gereageerd op het door appellant ingediende nadere stuk.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Peper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als activiteitenbegeleidster, is op 17 maart 2008 uitgevallen met fysieke en psychische klachten. Er heeft een beoordeling van haar arbeidsvermogen plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op grond van resultaten van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante in staat is met arbeid meer dan 65% van het zogenoemde maatmaninkomen te verdienen. Bij besluit van 17 maart 2010 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 15 maart 2010 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Bij besluit van 6 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 17 maart 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3. In hoger beroep handhaaft appellante hetgeen zij in beroep naar voren heeft gebracht en benadrukt zij - kort samengevat - dat het medisch onderzoek niet volledig en zorgvuldig is geweest en dat haar belastbaarheid door de verzekeringsartsen onjuist is ingeschat. Door bij een ongeval in 1996 opgelopen hersenletsel zijn cognitieve problemen ontstaan en er bestaat een discrepantie tussen de door haar ervaren beperkingen en de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. Zij acht zich meer beperkt ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Verder acht appellante zich ernstig energetisch beperkt. Appellante handhaaft dan ook haar standpunt dat zij niet belastbaar is voor loonvormende arbeid. Ter onderbouwing van haar stelling heeft appellante verwezen naar medische informatie waaruit volgens haar blijkt van psychische klachten voortvloeiend uit niet aangeboren hersenletstel (NAH). Dit wordt onderbouwd door de in hoger beroep ingebrachte verklaring van neuroloog K. Arts van 12 augustus 2011. Appellante heeft verzocht een deskundige met kennis op het terrein van NAH te benoemen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Ook de Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts voldoende volledig en zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft het dossier, waaronder gegevens van de revalidatieartsen J. Wagenaar en A.C. de Kort bestudeerd, appellante gezien op het spreekuur van 12 februari 2010, haar psychisch onderzocht en de door haar overgelegde gegevens bestudeerd. Naar aanleiding van zijn bevindingen heeft hij beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en werktijden, welke beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en appellante onderzocht. Bij zijn beoordeling heeft de bezwaarverzekeringsarts tevens betrokken de door hem verkregen informatie van de psychiater E.F. van Ittersum van 14 en 29 juli 2010 en van psychiater A.J.E. Bosman van 20 juli 2010. De bezwaarverzekeringsarts heeft na heroverweging geen reden gezien om te concluderen dat de beperkingen door de primaire verzekeringsarts zijn onderschat of verder moeten worden bijgesteld.
4.3. Appellante heeft in hoger beroep evenmin als in beroep objectieve medische gegevens ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts getrokken conclusies. Aan de verklaring van revalidatiearts D.J.L. Eenkhoorn van 24 maart 2011, waaruit volgens appellante zou moeten blijken dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft, komt niet de betekenis toe die appellante daaraan wenst toe te kennen. Uit de brief van Eenkhoorn kan niet worden afgeleid dat appellante in het geheel niet belastbaar is voor arbeid. Verder stelt psychiater Van Ittersum in zijn brief van 14 juli 2010, dat de prognose voor appellante zeker niet ongunstig is wanneer appellante actief resocialiseert en re-integreert. De informatie van Rozij Werk van 28 februari 2011 leidt niet tot een ander oordeel nu het geen medisch onderbouwde verklaring betreft.
Uit Eenkhoorns verklaring blijkt niet dat appellante verdergaand beperkt moet worden geacht ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. De door Eenkhoorn weergegeven beperkingen komen grotendeels overeen met de beperkingen zoals die zijn vastgesteld in de FML. Dat de bezwaarverzekeringsarts, anders dan Eenkhoorn, geen aanleiding heeft gezien beperkingen aan te nemen ten aanzien van aandacht en concentratie acht de Raad niet onjuist, nu de verzekeringsarts noch de bezwaarverzekeringsarts bij onderzoek dergelijke beperkingen hebben vastgesteld en, zoals de bezwaarverzekeringsarts terecht heeft overwogen, dat evenmin uit de overige medische stukken is gebleken. Uit de in hoger beroep overgelegde verklaring van neuroloog Arts blijkt evenmin dat het Uwv de belastbaarheid van appellante heeft overschat nu deze informatie geen nieuwe medische feiten met betrekking tot de datum in geding bevat.
4.4. Er is geen aanleiding het verzoek om een deskundige in te schakelen in te willigen. Zoals onder 4.2. is overwogen is het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende volledig en zorgvuldig. Uit 4.3 blijkt dat er geen twijfel is gerezen aan de juistheid van de uitkomst daarvan.
4.5. Uitgaande van een juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellante is er geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de appellante geselecteerde functies in medisch opzicht. De signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante zijn door de betrokken bezwaararbeidsdeskundige in de rapportage van 6 oktober 2010 genoegzaam toegelicht.
5. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en T. Hoogenboom en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning
NW