12/1041 AOW, 12/3104 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2012, 11/1499 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 31 mei 2013
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en daarbij een aantal stukken overgelegd.
De Svb heeft bij besluit van 23 april 2012, gewijzigd bij besluit van 16 mei 2012, een nieuwe beslissing op bezwaar in het geding gebracht.
Appellant heeft de gronden van het beroep aangevuld en opgemerkt dat het gewijzigde standpunt van de Svb hem geen aanleiding geeft om af te zien van het hoger beroep.
Bij brief van 31 mei 2012 heeft de Raad partijen bericht dat hij de nieuwe beslissing op bezwaar bij de onderhavige zaak zal betrekken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2013. Appellant is in persoon verschenen. Voor de Svb is verschenen F.M. Aalders.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Aan appellant is de gelegenheid geboden zijn stellingen nader met bewijsstukken te adstrueren. Bepaald is verder dat het onderzoek ter zitting op 19 april 2013 zal worden hervat.
Bij brief van 3 maart 2013 heeft appellant de Raad een groot aantal stukken doen toekomen.
Desgevraagd heeft de Svb de Raad bij brief van 12 april 2013 laten weten appellant deels tegemoet te kunnen komen.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 19 april 2013. Appellant is in persoon verschenen. De Svb is, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen.
1.1. Appellant, geboren [in] 1945 in Suriname, is op 2 oktober 1964 naar Nederland gekomen. Hij heeft steeds de Nederlandse nationaliteit gehad. Bij formulier gedagtekend 1 januari 2010 heeft hij een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 5 november 2010 heeft de Svb aan appellant met ingang van maart 2010 een pensioen ingevolge de AOW toegekend. Daarbij is bepaald dat appellant recht heeft op 64% van het maximale AOW-bedrag voor iemand die met en ander meerderjarig persoon samenwoont of gehuwd is.
2. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 9 februari 2011 ongegrond verklaard.
3.1. Bij tussenuitspraak van 17 juni 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Svb is in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen.
3.2. Bij brief van 14 september 2011 heeft de Svb de rechtbank laten weten dat het uitgevoerde nadere onderzoek niet heeft geleid tot een wijziging van het bestreden besluit.
3.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Voor een proceskostenvergoeding dan wel een vergoeding van het griffierecht bestaat, aldus de rechtbank, geen aanleiding.
4.1. In hoger beroep heeft de Svb appellant alsnog voor een aantal van de in geschil zijnde tijdvakken verzekerd geacht.
4.2. Door appellant wordt niet betwist dat hij in de periode van 1 april 1989 tot en met
17 mei 1994 niet verzekerd is geweest voor de AOW. Hij betwist alleen nog de periode van 19 maart 1960 tot en met 2 oktober 1964, toen appellant woonplaats had in Suriname. Volgens appellant dient hij, als Nederlander, ook in deze periode als verzekerde te worden aangemerkt. Hij dient, ongeacht de woonplaats binnen het Koninkrijk, dezelfde rechten te hebben als iedere andere Nederlander. Wetgeving in andere zin is discriminerend en zelfs racistisch, aldus appellant.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2. Voorop moet worden gesteld dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het besluit van 9 februari 2011 ongegrond heeft verklaard nu de rechtbank, blijkens de tussenuitspraak, van oordeel was dat dit besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Eveneens ten onrechte heeft de rechtbank nagelaten dit besluit te vernietigen, de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant en tot vergoeding van het betaalde griffierecht.
5.3. De Raad stelt vast dat de Svb het primaire besluit van 5 november 2010 noch de besluiten op bezwaar van 9 februari 2011 en 23 april 2012, zoals gewijzigd op 16 mei 2012, handhaaft voor wat betreft het daarin genoemde kortingspercentage, zodat de Raad deze besluiten zal vernietigen.
5.4. Ten gronde is in geschil of appellant als verzekerde is aan te merken met betrekking tot de periode van 19 maart 1960 tot en met 2 oktober 1964 toen hij nog in Suriname woonde.
5.5. Het betoog van appellant dat onder het begrip Rijk, zoals dat in de AOW was opgenomen tot 1990, mede moet worden begrepen Suriname voordat dit land onafhankelijk werd, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak wordt onder het begrip Rijk verstaan het Rijk in Europa. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juli 2005, LJN AT9765.
5.6. De stelling van appellant dat er sprake is van discriminatie naar woonplaats slaagt evenmin. Gewezen kan worden op de uitspraak van de Raad van 17 juli 2008, LJN BD8822. Ook de stelling dat er sprake is van discriminatie naar ras slaagt niet. Voor zover er al sprake zou zijn van een indirect onderscheid naar ras bestaat voor dit onderscheid een toereikende rechtvaardiging in de doelstellingen van de AOW, een regeling waaraan elk oogmerk van discriminatie ontbreekt. Gewezen kan worden op de onderscheiden oordelen van de Commissie Gelijke Behandeling/College voor de Rechten van de Mens, laatstelijk Oordeelnummer 2012/129 van 27 juli 2012.
5.7. Uit het voorgaande volgt dat appellant ruim 9 jaar niet verzekerd is geweest voor de AOW. Dat brengt mee dat de korting op de voor appellant geldende maximale AOW 18% bedraagt. De Raad acht het aangewezen in die zin, conform artikel 8:72, derde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien.
6. De Raad acht gronden aanwezig om de Svb, op grond van artikel 8:75 van de Awb, te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten bedragen € 25,80 in beroep en € 38,40 in hoger beroep, in totaal € 64,20 aan reiskosten.
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt de besluiten van 9 februari 2011 en 23 april 2012, als gewijzigd bij besluit van 16 mei 2012;
- herroept het besluit van 5 november 2010 en bepaalt dat appellant met ingang van maart 2010 recht heeft op een pensioen ingevolge de AOW van 82% van het voor hem geldende maximale pensioen;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep van in totaal € 57,60;
- bepaalt dat de Svb appellant het betaalde griffierecht vergoedt van in totaal € 156,-.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2013.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.