11/5404 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 12 augustus 2011, 11/420 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 juni 2013
Namens appellant heeft mr. R.C. van den Berg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Lessy, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
1. Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 28 december 2010 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 mei 2010 ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft het Uwv vastgesteld dat de uitkering die appellant ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 4 juli 2010 wordt verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de conclusie van een door A.B.M. Huijsmans, bedrijfsarts, in opdracht van appellant verricht onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 1 september 2010, geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling van de belastbaarheid van appellant door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien om de door het Uwv in het bestreden besluit bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid gehanteerde functies van samensteller metaalwaren (Sbc-code 264140), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en elektronicamonteur (nieuwbouw en onderhoud) (Sbc-code 267040) medisch ongeschikt te achten voor appellant, gelet op de daarbij gegeven toelichting door de arbeidsdeskundige en bezwaararbeidsdeskundige.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn functionele beperkingen, onder meer ten gevolge van cardiale klachten, een hersenbloeding en daaruit voortvloeiende psychische, cognitieve en energetische klachten niet volledig zijn meegewogen door het Uwv. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij onder meer een woonondersteuningsovereenkomst en een brief van zijn huisarts A.J.T. Timmerman van 25 juni 2012 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het medische onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. De bezwaarverzekeringsarts heeft kennis genomen van het rapport van de deskundige Huijsmans, alsook van de informatie van cardioloog W.F.A. Blans en de informatie van revalidatiearts A.M.H. Tinga-Derks van 7 september 2007 en van huisarts Timmerman van 24 augustus 2010. De bezwaarverzekeringsarts heeft de bevindingen van de primaire verzekeringsarts - die appellant persoonlijk heeft onderzocht op 3 november 2009 - in zijn rapport vermeld. De rechtbank heeft met juistheid geconcludeerd dat het door de bezwaarverzekeringsarts verrichte onderzoek zorgvuldig was. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn reactie op genoemde stukken te kennen gegeven waarom daaruit, naar de maatstaven van de CBBS-systematiek gemeten, geen extra of zwaardere functionele beperkingen kunnen worden afgeleid geldend op de datum 4 juli 2010. Uit de stukken is voorts niet gebleken dat appellant, zoals in de Functionele Mogelijkhedenlijst vermeld, op deze datum niet gemiddeld ongeveer acht uur per dag kon werken.
4.2. De Raad kan appellant volgen in zijn standpunt dat de cognitieve klachten verband kunnen houden met het door appellant doorgemaakte CVA. Uit de ter beschikking staande medische gegevens, zoals met name het rapport van bedrijfsarts Huijsmans, kan evenwel niet worden afgeleid dat deze klachten leiden tot meer objectiveerbare beperkingen dan door het Uwv zijn aangenomen. De door appellant in hoger beroep overgelegde stukken leiden evenmin tot die conclusie.
4.3. Uitgaande van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat in de arbeidskundige rapporten voldoende is toegelicht dat de belasting in de gehanteerde functies destijds de mogelijkheden van appellant niet te boven ging.
4.4. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en E.J. Govaers en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen