ECLI:NL:CRVB:2013:CA3796

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/6478 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een WAO-uitkering en de verplichtingen van de aanvrager

In deze zaak heeft appellant, A. te B., een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft appellant verzocht om nadere gegevens te verstrekken, omdat de beschikbare informatie onvoldoende was om de aanvraag te beoordelen. Appellant heeft echter niet voldaan aan dit verzoek, zowel in de aanvraagfase als in de bezwaarfase. Het Uwv heeft daarop de aanvraag buiten behandeling gesteld, wat door de rechtbank is bevestigd.

De rechtbank heeft overwogen dat appellant in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag aan te vullen, maar dat hij niet binnen de gestelde termijn de benodigde gegevens heeft overgelegd. Dit omvatte onder andere medische stukken en bewijs van zijn arbeidsverleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv zelf ook onderzoek heeft gedaan naar het arbeidsverleden van appellant, maar dat dit geen bruikbare informatie heeft opgeleverd.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten. De Raad heeft bevestigd dat appellant niet redelijkerwijs in staat was om de gevraagde gegevens te verstrekken en dat het Uwv niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/6478 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 oktober 2011, 11/2866 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2013. Mr. Kuit en appellant zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft op 10 december 2010 bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij brief van 27 december 2010 heeft het Uwv appellant verzocht nadere gegevens te verstrekken, omdat op basis van de beschikbare gegevens geen WAO-uitkering aan hem kan worden toegekend. Bij besluit van 8 februari 2011 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat met de gegevens die hij bij brief van 10 januari 2011 heeft verstrekt, de aanvraag niet kan worden beoordeeld en dat daarom de aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen.
1.2. Bij besluit van 29 april 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 februari 2011 met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant ook in bezwaar niet heeft voldaan aan het verzoek om nadere gegevens en informatie te verstrekken.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en hiertoe als volgt overwogen.
2.1. Het Uwv heeft appellant in de gelegenheid gesteld om zijn aanvraag aan te vullen maar appellant heeft niet binnen de door het Uwv gestelde - redelijk te achten - termijn alle verzochte gegevens overgelegd. Zo heeft appellant geen medische stukken of bewijsstukken van zijn arbeidsverleden aan het Uwv doen toekomen.
2.2. Uit artikel 4:2, tweede lid, van de Awb volgt dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing van de aanvraag nodig zijn, zodat het op de weg van appellant ligt om de gevraagde informatie aan het Uwv te doen toekomen. Voor zover appellant dan ook heeft aangevoerd dat het Uwv ten onrechte zelf geen (nader) onderzoek heeft gedaan naar gegevens over het arbeidsverleden van appellant, wordt hij hierin niet gevolgd. Uit de gedingstukken blijkt dat het Uwv overigens ook zelf onderzoek heeft gedaan naar het mogelijke arbeids- en/of uitkeringsverleden door raadpleging van het gegevensnetwerk Suwinet, maar dat dit geen bruikbare informatie heeft opgeleverd.
2.3. Naar het oordeel van de rechtbank is ten slotte niet gebleken dat appellant niet redelijkerwijs de beschikking kon krijgen over de door het Uwv gevraagde gegevens. Het Uwv was dan ook bevoegd om de aanvraag van appellant om een WAO-uitkering buiten behandeling te laten. Niet is gebleken dat het Uwv niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
3. In hoger beroep heeft appellant volstaan met een herhaling van hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht. Hij heeft in dit verband gesteld dat het voor hem niet meer mogelijk is om gegevens te verstrekken over zijn arbeidsverleden en wederom aangevoerd dat het Uwv zelf onderzoek daarover dient te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv niet over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om tot behandeling en beoordeling van de aanvraag van appellant over te gaan en dat de door het Uwv aan appellant gevraagde aanvullende gegevens noodzakelijk zijn om zijn recht op WAO-uitkering te kunnen beoordelen. De hiertoe strekkende overwegingen maakt de Raad tot de zijne. Er zijn voorts geen aanknopingspunten op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellant redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde ontbrekende gegevens binnen de gestelde hersteltermijn te verstrekken.
4.3. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het Uwv bevoegd was de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te laten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) Z. Karekezi
JvC