In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, omdat het verzoek van betrokkene om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten ten onrechte was afgewezen. De zaak betreft de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) aan betrokkene, die met ingang van 26 januari 2010 recht had op deze uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Het Uwv had in het bestreden besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene vastgesteld op 80% of meer, maar had het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar afgewezen, omdat er geen materiële wijziging van het primaire besluit zou zijn.
De rechtbank oordeelde echter dat er wel degelijk sprake was van een wijziging van de resterende verdiencapaciteit van betrokkene, wat van belang is voor de inkomenseis en de aanspraak op een loonaanvullingsuitkering (LAU) of vervolguitkering (VVU). De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in het bestreden besluit ten onrechte had gesteld dat er geen wijziging van rechtsgevolg was. De Raad oordeelde dat de wijziging van de inkomenseis een wijziging van de rechtspositie van betrokkene met zich meebracht, waardoor het Uwv verplicht was de kosten van het bezwaar te vergoeden.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 944,-. Tevens wordt bepaald dat er griffierecht van € 448,- aan het Uwv wordt geheven. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in het openbaar hebben behandeld.