ECLI:NL:CRVB:2014:1031
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een ZW-uitkering op basis van een zorgvuldig medisch oordeel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellant, die als schoonmaker werkte, had zich op 15 mei 2009 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde op 13 mei 2011 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellant was niet meer geschikt voor zijn oude functie, maar volgens het Uwv wel voor lichtere werkzaamheden zoals productiemedewerker en snackbereider.
Na een ziekmelding op 27 december 2011 en een onderzoek door een bedrijfsarts, concludeerde het Uwv dat appellant weer in staat was om te werken. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde vervolgens dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen.
In hoger beroep stelde appellant dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn beperkingen niet waren onderschat en dat er geen aanleiding was om informatie van zijn psychiater op te vragen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er voldoende informatie beschikbaar was om tot een zorgvuldig oordeel te komen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat appellant per 30 januari 2012 in staat was om ten minste één van de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies te vervullen. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.