ECLI:NL:CRVB:2014:1031

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
12-5709 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ZW-uitkering op basis van een zorgvuldig medisch oordeel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellant, die als schoonmaker werkte, had zich op 15 mei 2009 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde op 13 mei 2011 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellant was niet meer geschikt voor zijn oude functie, maar volgens het Uwv wel voor lichtere werkzaamheden zoals productiemedewerker en snackbereider.

Na een ziekmelding op 27 december 2011 en een onderzoek door een bedrijfsarts, concludeerde het Uwv dat appellant weer in staat was om te werken. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde vervolgens dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen.

In hoger beroep stelde appellant dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn beperkingen niet waren onderschat en dat er geen aanleiding was om informatie van zijn psychiater op te vragen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er voldoende informatie beschikbaar was om tot een zorgvuldig oordeel te komen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat appellant per 30 januari 2012 in staat was om ten minste één van de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies te vervullen. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

12/5709 ZW
Datum uitspraak: 19 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
11 september 2012, 12/1461 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Menkveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014. Appellant en
mr. Menkveld zijn verschenen. Het Uw heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam als schoonmaker tot hij op 15 mei 2009 uitviel met psychische klachten. Met ingang van 13 mei 2011 is appellant een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%. Appellant was niet meer geschikt voor het werk van schoonmaker, maar wel voor lichte werkzaamheden zoals productiemedewerker, snackbereider en wikkelaar/samensteller.
1.2. Appellant heeft zich laatstelijk op 27 december 2011 ziek gemeld met psychische klachten vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Appellant is op het spreekuur van een bedrijfsarts geweest. Na onderzoek van appellant en het meewegen van de informatie van de behandelend psychiater heeft de bedrijfsarts vastgesteld dat appellant met zijn beperkingen in staat is om zijn arbeid te verrichten. Op basis van de bevindingen van de verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 30 januari 2012 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 30 januari 2012 weer geschikt was om zijn arbeid te verrichten.
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 januari 2012. Bij besluit van
21 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 20 maart 2012.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts, dat appellant met zijn beperkingen in staat was om lichte arbeid te verrichten. Het gegeven dat appellant zich per 1 juni 2012 opnieuw ziek had gemeld en vanaf die datum ziekengeld ontving, heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht, omdat het een andere beoordelingsdatum betrof.
3.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beperkingen van appellant door de artsen van het Uwv niet zijn onderschat en dat er geen aanleiding was om informatie in te winnen bij zijn psychiater. De informatie van de psychiater van 9 december 2011 was ook van toepassing op de situatie in mei 2012 en op die datum was appellant volgens het Uwv wel ziek. Volgens appellant valt uit die informatie niet op te maken dat hij in staat was om arbeid te verrichten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit dat appellant op 30 januari 2012 geschikt was voor tenminste één van de in het kader van de Wet WIA per 15 mei 2011 geduide functies terecht ongegrond heeft verklaard.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven evenals de overwegingen waarop dit oordeel is gebaseerd. Ook de Raad is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 20 maart 2012 inzichtelijk en toereikend heeft gemotiveerd dat appellant, rekening houdend met de door de verzekeringsarts beschreven beperkingen op 30 januari 2011, in staat is tenminste één van de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies te vervullen, nu de functies fysiek licht van aard zijn en mentaal niet te belastende werkzaamheden betreffen. Met juistheid heeft de rechtbank vastgesteld dat het tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts behoort om op basis van medisch objectiveerbare klachten de beperkingen van appellant met betrekking tot arbeid vast te stellen.
4.4.
Met betrekking tot de aangevoerde grond dat informatie opgevraagd had moeten worden bij de behandelend psychiater merkt de Raad allereerst op dat recente informatie van de psychiater in het dossier aanwezig was. Appellant heeft zelf geen informatie ingediend. Uit de aanwezige informatie en desgevraagd ter zitting bevestigd, blijkt verder dat appellant al jaren laag frequent zijn psychiater bezoekt, alleen wanneer hij daar behoefte aan heeft. De Raad volgt dan ook het standpunt van het Uwv dat voldoende informatie aanwezig was om tot een zorgvuldig oordeel te komen.
4.5.
De in hoger beroep door appellant overgelegde stukken betreffen onder meer een ziekmelding per 30 mei 2012 en een hersteldmelding per 28 maart 2013 en zien niet op de datum in geding. Anders dan appellant ziet de Raad in deze gegevens ook geen aanknopingspunten om te concluderen dat appellant per 30 januari 2012 niet in staat was ten minste één van de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies te vervullen.
4.6.
Hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D. Heeremans
IvR