ECLI:NL:CRVB:2014:1055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
31 maart 2014
Zaaknummer
12-5079 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AWBZ-indicatie en niet-ontvankelijkverklaring bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het bezwaar tegen een besluit van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant, geboren in 1947 en afkomstig uit Suriname, heeft langdurig geen rechtmatig verblijf in Nederland. Hij heeft een aanvraag ingediend voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de functies Begeleiding individueel en Begeleiding groep. CIZ heeft echter vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor zorg, omdat hij onvoldoende medische informatie heeft verstrekt en geen geldige verblijfsstatus heeft. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar CIZ heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het eerste besluit en het ongegrond verklaren van het beroep tegen het tweede besluit bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de beperkingen van appellant, zoals vastgesteld door CIZ, niet door hem zijn betwist en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer zorg nodig heeft dan geïndiceerd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn woonsituatie, waarin hij in een noodopvang verblijft, de zorgverlening bemoeilijkt. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden rondom de woonsituatie van appellant geen betrekking hebben op zijn functionele beperkingen, maar op de uitvoering van de zorg.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2014.

Uitspraak

12/5079 AWBZ
Datum uitspraak: 19 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 augustus 2012, 11/6137 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H. Kruseman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 15 januari 2014 plaatsgevonden. Deze zaak is gevoegd behandeld met het onderzoek in de zaak 12/5080 WMO. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J. Klaas, kantoorgenoot van mr. Kruseman. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Henneveld. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in]1947, is afkomstig uit Suriname en verblijft langdurig niet rechtmatig in Nederland. In 1986 is hij ongewenst verklaard. Appellant is bekend met onder meer epilepsie en mobiliteitsbeperkingen als gevolg van een herseninfarct in 2006. Op
11 augustus 2011 heeft appellant op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) bij CIZ een aanvraag ingediend voor de indicatie voor de functies Begeleiding individueel en Begeleiding groep.
1.2.
CIZ heeft bij besluit van 12 september 2011 appellant meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor zorg ingevolge de AWBZ, omdat hij bij zijn aanvraag, ondanks een verzoek daartoe, onvoldoende medische informatie heeft verstrekt om een grondslag voor de gevraagde functies vast te kunnen stellen.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 september 2011. CIZ heeft bij besluit van 11 november 2011 (bestreden besluit 1) het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft CIZ overwogen dat appellant geen geldige verblijfsstatus heeft, waardoor hij geen aanspraak op zorg heeft.
1.4.
Bij besluit van 14 mei 2012 (bestreden besluit 2) heeft CIZ bestreden besluit 1 ingetrokken en appellant geïndiceerd voor de functie Begeleiding individueel klasse 2 voor de periode van 12 september 2011 tot en met 11 september 2027.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 2 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de beperkingen van appellant zoals deze door CIZ zijn vastgesteld niet door hem worden betwist. Op basis van deze beperkingen heeft CIZ een indicatie verstrekt voor de functie Begeleiding individueel. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij meer zorg nodig heeft dan CIZ heeft geïndiceerd. Gesteld noch gebleken is dat appellant verderstrekkende beperkingen heeft dan door CIZ is aangenomen. AWBZ-zorg is niet bedoeld om appellant te compenseren in zijn woonsituatie.
3.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het bezwaar tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard. Appellant heeft in dat kader aangevoerd dat hij alleen een slaapplek heeft in de noodopvang waar hij sinds 2011 wordt opgevangen door de gemeente [woonplaats] waardoor hij overdag op straat zwerft. De zorg waar appellant aanspraak op kan maken, kan niet worden geleverd omdat hij geen stabiele woonsituatie heeft. Maatschappelijk werkster Druivendal heeft verklaard dat de woonsituatie van appellant de zorgverlening bemoeilijkt, omdat zij hem ofwel in een drukke dagopvangruimte ofwel op straat moet begeleiden. Bij de indicatie had CIZ hiermee rekening moeten houden.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit berust, en maakt deze tot de zijne. De omstandigheid dat appellant ten tijde in geding niet over een eigen kamer beschikte en dat dit begeleiding moeilijk maakte, heeft geen betrekking op beperkingen die appellant in zijn functioneren ondervindt, maar op de realisering van de geïndiceerde zorg.
4.2.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd. Gelet hierop is voor een veroordeling tot schadevergoeding geen ruimte. Het verzoek daartoe van appellant dient daarom te worden afgewezen.
5.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) D. Heeremans

QH