ECLI:NL:CRVB:2014:1133

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
13-2913 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen en ontvankelijkheid bezwaar in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving vanaf 1 november 2006 AOW-pensioen voor ongehuwden, maar zijn recht op AOW werd per 1 juli 2009 herzien naar een uitkering voor gehuwden. Dit gebeurde na een huisbezoek en onderzoek naar zijn woonsituatie, waaruit bleek dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met een jongere vrouw. De appellant heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank die het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) bevestigde.

In 2012 heeft de appellant bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Svb, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaartermijn was overschreden. De appellant voerde aan dat hij door gezondheidsklachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen hulp van derden had kunnen inroepen. De Raad bevestigde dat de Svb het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

Daarnaast heeft de appellant verzocht om terug te komen van het besluit van 25 juni 2009, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die dit verzoek konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat de Svb het verzoek terecht had afgewezen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

13/2913 AOW, 13/2914 AOW
Datum uitspraak: 8 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 11 april 2013, 12/2558 (aangevallen uitspraak 1) en 12/4678 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. de Bruin, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
Appellant heeft een medische verklaring van de behandelend neuroloog dr. A.J.W. Boon ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2104. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Bruin. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 1 november 2006 ouderdomspensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde. Hij is sinds 1994 woonachtig op het adres [adres] te [woonplaats], van welke woning mevrouw [C.] ([C.]) de (hoofd)huurder is. In het kader van een heronderzoek naar de woonsituatie van appellant heeft op 15 juni 2009 een huisbezoek plaatsgevonden en is aan de hand van verklaringen van appellant en [C.] een checklist ingevuld die zij beiden hebben ondertekend. De Svb heeft bij besluit van 25 juni 2009, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 november 2009, het recht van appellant op AOW per 1 juli 2009 herzien naar een uitkering voor gehuwden, op de grond dat uit de onderzoeksbevindingen naar voren kwam dat appellant met [C.], die jonger was dan 65 jaar, een gezamenlijke huishouding was gaan voeren. Bij uitspraak van
29 april 2010 heeft de rechtbank Rotterdam het beroep tegen het besluit van 10 november 2009 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak heeft appellant geen hoger beroep ingesteld.
1.2.
Bij besluit van 27 januari 2012 (besluit 1) heeft de Svb appellant meegedeeld dat hij in verband met een aanpassing van zijn AOW-pensioen over juni 2011 tot en met januari 2012 een nabetaling en rentevergoeding ontvangt. Dit is in lijn met het besluit op bezwaar van
27 januari 2012 betreffende [C.], waarbij haar met ingang van 1 juni 2011 recht op een AOW-pensioen voor een ongehuwde is toegekend.
1.3.
Bij faxbericht van 14 maart 2012 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen besluit 1.
1.4.
Bij brief van 26 maart 2012 heeft de Svb aan appellant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding van het gemaakte bezwaar. Op deze brief heeft appellant geantwoord dat hij ziek was en niet meer erg goed van geheugen. Ook ontbrak de bijlage bij primair besluit 1, waardoor hem niet duidelijk was dat er bezwaar gemaakt kon worden.
1.5.
Bij besluit van 2 mei 2012 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het tegen besluit 1 ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Op 14 maart 2012 heeft appellant tevens een verzoek bij de Svb ingediend om terug te komen van het besluit van 25 juni 2009 en de ingangsdatum van het recht op AOW-pensioen voor een ongehuwde vast te stellen op 13 november 2006.
1.7. Bij besluit van 2 mei 2012 (besluit 2) heeft de Svb het verzoek om herziening van het besluit van 25 juni 2009 afgewezen op de grond dat niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden.
1.8.
Bij besluit van 24 september 2012 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen besluit 2 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Appellant heeft tegen aangevallen uitspraak 1 aangevoerd dat hij in verband met gezondheidsklachten niet in staat was om binnen de bezwaartermijn actie te ondernemen. Tegen aangevallen uitspraak 2 heeft appellant naar voren gebracht dat uit de door hem in bezwaar overgelegde stukken afgeleid kan worden dat hij ook in de jaren voorafgaand aan 2011 een zakelijke relatie met [C.] had en dus geen gezamenlijke huishouding met haar voerde.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.1.
Niet in geschil is dat appellant de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift heeft overschreden. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
In wat appellant heeft aangevoerd zijn geen omstandigheden gelegen die de overschrijding van de bezwaartermijn kunnen verontschuldigen. Daargelaten het antwoord op de vraag of appellant door ziekte niet in staat was om zelf bezwaar te maken, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij gedurende de bezwaartermijn van zes weken geen hulp van derden heeft kunnen inroepen. Uit de overgelegde medische verklaring van 5 september 2013 van neuroloog dr. A.J.W. Boon blijkt weliswaar dat appellant de afgelopen jaren vergeetachtiger is geworden en minder initiatief neemt, maar daaruit kan niet afgeleid worden dat appellant hierdoor gedurende de gehele periode in geding buiten staat is geweest om hulp van derden te vragen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de Svb het bezwaar tegen besluit 1 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt, zodat die uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Verzoek om terug te komen van het besluit van 25 juni 2009
4.5.
Omdat appellant tegen de uitspraak van de rechtbank van 29 april 2010 geen hoger beroep heeft ingesteld is het besluit van 25 juni 2009 in rechte onaantastbaar geworden. Het betreft hier een ambtshalve genomen besluit. Bij brief van 14 maart 2012 heeft appellant de Svb verzocht terug te komen van het besluit van 25 juni 2009.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.7.
Ter ondersteuning van zijn verzoek van 14 maart 2012 heeft appellant een kamerhuurcontract en een aantal kwitanties van huurbetaling overgelegd. Ten aanzien van de overlegde stukken is geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als hiervóór bedoeld, aangezien het hier gegevens betreft die appellant reeds in het kader van de herziening van het recht op AOW-pensioen per 1 juli 2009 en de daarover gevoerde procedure, door een derde, had kunnen laten aanleveren. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat het achterwege laten daarvan voor rekening en risico van appellant moet worden gelaten.
4.8.
De Svb mocht het verzoek van appellant van 14 maart 2012 dan ook afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van 25 juni 2009. In wat appellant heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die de Svb in dit geval aanleiding hadden moeten geven tot een andere beslissing te komen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden
besluit 2 terecht ongegrond verklaard.
4.9.
In het voorgaande ligt besloten dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt, zodat die uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2014.
(getekend) M. Hillen
(getekend) M. Sahin

HD