Uitspraak
OVERWEGINGEN
1.7. Bij besluit van 2 mei 2012 (besluit 2) heeft de Svb het verzoek om herziening van het besluit van 25 juni 2009 afgewezen op de grond dat niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving vanaf 1 november 2006 AOW-pensioen voor ongehuwden, maar zijn recht op AOW werd per 1 juli 2009 herzien naar een uitkering voor gehuwden. Dit gebeurde na een huisbezoek en onderzoek naar zijn woonsituatie, waaruit bleek dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met een jongere vrouw. De appellant heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank die het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) bevestigde.
In 2012 heeft de appellant bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Svb, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaartermijn was overschreden. De appellant voerde aan dat hij door gezondheidsklachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen hulp van derden had kunnen inroepen. De Raad bevestigde dat de Svb het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.
Daarnaast heeft de appellant verzocht om terug te komen van het besluit van 25 juni 2009, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die dit verzoek konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat de Svb het verzoek terecht had afgewezen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.