ECLI:NL:CRVB:2014:1136
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar inzake bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellante tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellante ontving sinds 22 mei 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In juni 2012 meldde zij aan de Dienst Werk en Inkomen (DWI) dat zij van 4 augustus tot en met 1 september 2012 op vakantie zou gaan. Echter, appellante vertrok al op 30 juni 2012 naar Suriname zonder DWI hierover te informeren. DWI verzocht appellante op 17 juli 2012 te verschijnen, maar zij verscheen niet. Het college schorste haar bijstand en verzocht haar opnieuw te verschijnen, maar ook op die datum verscheen appellante niet. Uiteindelijk werd haar bijstand per 17 juli 2012 ingetrokken.
Appellante maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat de bezwaartermijn was overschreden. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze beslissing ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat het college op de hoogte was van haar verblijf in Suriname en haar niet had geïnformeerd over de gevolgen van haar afwezigheid.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet voldoende maatregelen had getroffen om haar belangen te behartigen tijdens haar afwezigheid. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van appellante was om ervoor te zorgen dat zij op de hoogte was van belangrijke besluiten. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten werden niet toegewezen.