ECLI:NL:CRVB:2014:1168

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
12-4177 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1992, op 21 februari 2011 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 15 maart 2011, werd vastgesteld dat appellante beperkingen had, maar dat zij in staat was om ten minste 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vervolgens op 14 april 2011 besloten dat appellante geen recht had op een Wajong-uitkering, omdat zij voor minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar op 19 september 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank Arnhem heeft op 21 juni 2012 het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij een indicatie heeft voor intensieve begeleiding in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW), wat volgens haar zou moeten leiden tot aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 9 april 2014 geoordeeld dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoert, herhalingen zijn van eerder aangevoerde argumenten. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit voldoende zijn onderbouwd. De Raad bevestigt dat appellante op de datum in geding in staat was om meer dan 75% van haar maatmaninkomen te verdienen en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4177 WWAJ
Datum uitspraak: 9 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 juni 2012, 11/4409 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats]appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. H.F. Benjamins, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, geboren op [geboortedatum] 1992, heeft op 21 februari 2011 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Naar aanleiding van deze aanvraag is appellante op 15 maart 2011 onderzocht door een verzekeringsarts, die heeft geconcludeerd dat appellante beperkingen heeft conform de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hiervan uitgaande heeft een arbeidsdeskundige met gebruikmaking van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd, waarmee appellante in staat moet worden geacht tenminste 75% van het wettelijk minimumloon te kunnen verdienen. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 14 april 2011 aan appellante meegedeeld dat zij vanaf 13 juni 2011 (de eventuele datum van toekenning) geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet Wajong, omdat zij voor minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
1.2. Bij besluit van 19 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 april 2011, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 7 september 2011 met een aangepaste FML en het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 16 september 2011, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv met de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd dat de door appellante overgelegde rapporten van haar medisch adviseur en psycholoog niet tot meer beperkingen leiden dan in de FML zijn aangenomen. De conclusie van de rechtbank is dat appellante op de in geding zijnde datum in staat moet worden geacht arbeid te verrichten, die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde belastbaarheid en dat de voor haar geselecteerde functies als passend moeten worden beschouwd.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij een indicatie heeft in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) in verband met de noodzaak voor intensieve en specialistische begeleiding en dat zij daarom niet kan functioneren in de reguliere sector. Het feit dat zij is aangewezen op intensieve arbeidsondersteuning moet volgens appellante leiden tot aanpassingen van de FML en heeft tot gevolg dat de geduide functies niet als passend kunnen worden beschouwd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellante in hoger beroep met betrekking tot de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft aangevoerd, is een herhaling van gronden die reeds in beroep naar voren zijn gebracht. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank volledig.
4.2.
Wat betreft de medische grondslag heeft de verzekeringsarts op basis van dossierstudie en eigen onderzoek vastgesteld dat er voor appellante beperkingen zijn aan te geven ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en dat arbeidskundig onderzoek uitsluitsel zal moeten geven of extra begeleiding nodig is. De bezwaarverzekeringsarts is op basis van verkregen informatie van de huisarts en eigen onderzoek in essentie tot dezelfde bevindingen gekomen. Hij heeft vastgesteld dat bij appellante sprake is van een zeer lichte verstandelijke beperking en heeft de FML in verband met haar subassertiviteit aangepast ten aanzien van routine, afhankelijk werk, een voorspelbare werksituatie en conflicthantering. Volgens de bezwaarverzekeringsarts kan appellante werken in een veilige, eenvoudige en gestructureerde arbeidsomgeving, waarbij zij voldoende steun kan krijgen van collega’s indien zij zich overvraagt voelt. In beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts met zijn rapporten van
25 januari 2012 en 15 februari 2012 gereageerd op het door appellante overgelegde rapport van de door haar ingeschakelde medisch adviseur drs. H. Donkers en het in het kader van de WSW opgestelde rapport door psycholoog A.M.L. Leidekker. De voor appellante vereiste veilige, eenvoudige en gestructureerde werkomgeving is voldoende onderkend met de beperking die is opgenomen onder 1.9.2 in de FML, terwijl de beoordeling in het kader van de WSW heeft plaatsgevonden met een geheel andere doelstelling en andere toetsingscriteria, dan welke gelden bij de voor de FML gehanteerde definities. Met genoemde rapporten heeft de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen op te nemen dan in de door hem aangepaste FML zijn opgenomen.
4.3.
Naar aanleiding van het in hoger beroep door appellante overgelegde rapportageformulier Indicatie WSW en de in dat kader gesloten arbeidsovereenkomst heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 30 november 2012 geconcludeerd dat de ingebrachte documenten niet door een medicus zijn opgesteld en dat deze geen andere medische gegevens bevatten dan reeds in de beroepsfase bekend waren. Wat betreft de door appellante gemaakte vergelijking van de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde FML met de FML die in het kader van de WSW-beoordeling is opgesteld, heeft de bezwaarverzekeringsarts reeds in de beroepsfase vermeld dat laatstgenoemde FML niet door een verzekeringsarts is opgesteld en dat daarbij andere criteria gelden dan bij de beoordeling in het kader van de Wet Wajong. In de in hoger beroep aangevoerde gronden wordt geen aanleiding gezien om het standpunt te wijzigen en verdergaande beperkingen aan te nemen. Gelet op deze toelichting ziet de Raad in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
4.4.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag zijn de functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 111172) inpakker handmatig (SBC-code 111190) en productiemedewerker industrie/samensteller (SBC-code 111180) en vier reservefuncties geduid. Op grond van de voorliggende CBBS-gegevens, in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, is voldoende inzichtelijk en toetsbaar onderbouwd dat de als grondslag voor de in aanmerking genomen functies ook werkelijk geschikt zijn te achten voor appellante. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport 16 september 2011 geconcludeerd dat er geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid op basis van de FML. Wat betreft het standpunt van appellante dat in de geduide functies onvoldoende rekening is gehouden met het vereiste hoog handelingstempo is vastgesteld dat hiervoor in de FML geen beperking is opgenomen. In de geduide functies is geen sprake van een excessief hoog werktempo of deadlines en er is dan ook geen reden om aan te nemen dat appellante de productienormen niet zou kunnen waarmaken (na een inwerkperiode). Prestatiedruk is binnen het functieniveau en opleidingsniveau 1 en 2, waaronder de geduide functies vallen, geen probleem. Er is in de geduide functies voldoende rekening gehouden met de aangenomen beperkingen op het persoonlijk en sociaal functioneren. Fysiek is er geen sprake van een excessieve belasting boven de normaalwaarde en de functies zijn ook, gelet op de totaalbelasting geschikt. De combinatie van belastingen, zoals die zich in de uitvoering kunnen voordoen, overschrijden de belastbaarheid niet. Op basis hiervan is terecht vastgesteld dat appellante op de datum in geding meer dan 75% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) E. Heemsbergen

RB