ECLI:NL:CRVB:2014:1168
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1992, op 21 februari 2011 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 15 maart 2011, werd vastgesteld dat appellante beperkingen had, maar dat zij in staat was om ten minste 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vervolgens op 14 april 2011 besloten dat appellante geen recht had op een Wajong-uitkering, omdat zij voor minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar op 19 september 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank Arnhem heeft op 21 juni 2012 het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij een indicatie heeft voor intensieve begeleiding in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW), wat volgens haar zou moeten leiden tot aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 9 april 2014 geoordeeld dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoert, herhalingen zijn van eerder aangevoerde argumenten. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit voldoende zijn onderbouwd. De Raad bevestigt dat appellante op de datum in geding in staat was om meer dan 75% van haar maatmaninkomen te verdienen en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.