In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering. Appellante, vertegenwoordigd door mr. A. van Unnik, heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische klachten onvoldoende zijn erkend en dat dit heeft geleid tot een onjuiste inschatting van haar beperkingen. De rechtbank Roermond had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar de Raad heeft vastgesteld dat het Uwv zijn eerdere standpunt niet langer kon handhaven. De Raad heeft deskundigen benoemd, waaronder prof. dr. J.J. van Os, die de medische situatie van appellante hebben onderzocht. Hun rapportage leidde tot de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid van appellante op 43% werd vastgesteld, wat aanleiding gaf tot de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering. De Raad heeft het eerdere besluit van het Uwv vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.704,50 bedragen, inclusief griffierechten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de rol van deskundigen in het proces.