ECLI:NL:CRVB:2014:1193

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
11 april 2014
Zaaknummer
12-784 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering. Appellante, vertegenwoordigd door mr. A. van Unnik, heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische klachten onvoldoende zijn erkend en dat dit heeft geleid tot een onjuiste inschatting van haar beperkingen. De rechtbank Roermond had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar de Raad heeft vastgesteld dat het Uwv zijn eerdere standpunt niet langer kon handhaven. De Raad heeft deskundigen benoemd, waaronder prof. dr. J.J. van Os, die de medische situatie van appellante hebben onderzocht. Hun rapportage leidde tot de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid van appellante op 43% werd vastgesteld, wat aanleiding gaf tot de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering. De Raad heeft het eerdere besluit van het Uwv vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.704,50 bedragen, inclusief griffierechten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de rol van deskundigen in het proces.

Uitspraak

12/784 WIA
Datum uitspraak: 4 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
29 december 2011, 11/813 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. van Unnik, jurist in dienst van ARAG, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van een enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 8 juni 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Unnik. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft prof. dr. J.J. van Os, psychiater, als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 4 januari 2013 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Over en weer hebben partijen en prof. dr. Van Os nadere reacties ingezonden.
Het Uwv heeft op 4 november 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarop appellante heeft gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend voor afdoening buiten zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Het Uwv heeft na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 15 december 2010 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van
10 november 2010 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 20 mei 2011 (besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 december 2010 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft zich met zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van besluit 1 kunnen verenigen en heeft het beroep van appellante tegen dat besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat met name vanwege haar psychische klachten onvoldoende beperkingen zijn aangenomen en het voor haar vanwege deze beperkingen niet mogelijk is de geselecteerde functies te vervullen. Ter onderbouwing van haar betoog heeft zij onder meer een brief ingezonden van de haar behandelend psychologe [naam psychologe], waarin als diagnose vermeld staat dat appellante lijdt aan een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) met verlaat begin.
4.1.
De door de Raad benoemde deskundige prof. dr. Van Os alsmede drs. J.W. Ummels, psychiater in opleiding, hebben appellante onderzocht op 12 december 2012. In het rapport van 4 januari 2013 hebben Van Os en Ummels vermeld dat zij de diagnose van [naam psychologe] niet kunnen bevestigen, omdat het beeld niet voldoet aan de criteria van een PTSS, ook niet op de in dit geding van belang zijnde datum 10 november 2010. De sombere en angstige klachten voldoen niet aan een depressieve stoornis of een angststoornis in engere zin. De klachten kunnen, ook op de in geding zijnde datum, gezien worden als een uitingsvorm van een somatoforme stoornis, waarbinnen ook de pijnstoornis valt. De deskundigen kunnen zich niet verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid en zij achten het noodzakelijk dat items met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren worden bijgesteld alsmede dat een urenbeperking wordt opgenomen.
4.2.
De deskundigen hebben naar aanleiding van de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 24 januari 2013 nog een nadere toelichting gegeven. Zij blijven bij het standpunt dat PTSS niet van toepassing is en dat de bezwaarverzekeringsarts de functionele mogelijkheden van appellante te licht heeft ingeschat.
4.3.
Naar aanleiding van het rapport en de nadere reactie van de in overweging 4.1 genoemde deskundigen heeft de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 17 september 2013 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast in die zin dat appellante in de nacht en avond niet kan werken, gemiddeld vier tot maximaal zes uur per dag kan werken, waarbij uitbreiding op termijn mogelijk moet zijn. Voorts dat appellante is aangewezen op rustig, regelmatig werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Met de aangepaste FML van 17 september 2013 heeft de bezwaararbeidsdeskundige een aantal nieuwe functies geselecteerd en aan de schatting ten grondslag gelegd. Dit levert een arbeidsongeschiktheid op van 43%.
4.4.
In overeenstemming met de reacties van de bezwaarverzekeringsarts en van de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 4 november 2013 (besluit 2) appellante meegedeeld dat zij met ingang van 10 november 2010 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering.
4.5.
Bij brief van 16 december 2013 heeft appellante te kennen gegeven dat naar haar mening het deskundigenonderzoek niet goed is verlopen en dat haar medische beperkingen niet geheel juist zijn vastgesteld. Zij heeft de aandacht gevestigd op het feit dat haar behandelend internist in juni 2013 de diagnose Chronisch Vermoeidheidssyndroom heeft gesteld, hetgeen onvoldoende in de beoordeling is meegewogen.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Nu het Uwv het standpunt zoals weergegeven in besluit 1 niet langer onderschrijft, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Gelet hierop moet het beroep tegen besluit 1 gegrond worden verklaard en dat besluit worden vernietigd.
5.2.
Besluit 2, waarmee blijkens de reactie van appellante niet volledig tegemoet is gekomen aan haar beroep, dient gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht in deze procedure te worden betrokken.
5.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport en de nadere toelichting van de deskundigen geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. De deskundigen hebben de medische stukken in het dossier bestudeerd, gesproken met de psychologe [naam psychologe] en appellante uitvoerig psychisch onderzocht op 12 december 2012. Vervolgens hebben de deskundigen gemotiveerd uiteengezet dat en in welk opzicht appellante meer beperkt is dan aanvankelijk door de verzekeringsartsen was aangenomen, waarna de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van appellante heeft bijgesteld. Het aangevoerde geeft geen reden te twijfelen aan de aangescherpte FML van 17 september 2013, nu geen medisch objectieve stukken zijn ingezonden die betrekking hebben op de datum in geding.
5.4.
Uit de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 volgt dat besluit 2 in rechte stand houdt zodat het beroep tegen dat besluit ongegrond moet worden verklaard.
6.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 487,- in beroep en op € 1.217,50 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 20 mei 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 4 november 2013 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante in beroep en hoger
beroep tot een bedrag van in totaal € 1.704,50;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep
van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) D. Heeremans
ew