ECLI:NL:CRVB:2014:1202

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
13-4820 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van reis- en verblijfskosten voor medische behandeling in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2014 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, woonachtig in de Verenigde Staten, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder van 13 juni 2013, waarin de vergoeding van reis- en verblijfkosten voor een medische behandeling bij Psychological Counseling Service (PCS) in Scottsdale, Arizona, werd geweigerd. De behandeling was erkend als medisch noodzakelijk, maar de verweerder stelde dat er vergelijkbare behandelingen dichter bij de woonplaats van de appellant beschikbaar waren.

Tijdens de zitting op 27 februari 2014 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verweerder zijn besluit niet deugdelijk had voorbereid en gemotiveerd. De Raad concludeerde dat de verweerder niet voldoende had onderbouwd dat er in New Jersey vergelijkbare behandelingen beschikbaar waren. De appellant had onweersproken gesteld dat de aangeboden programma's niet te vergelijken waren met de behandeling die hij bij PCS had gevolgd.

De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd op grond van strijd met de Algemene wet bestuursrecht en heeft geoordeeld dat de reis- en verblijfskosten van de appellant voor de behandeling bij PCS voor vergoeding in aanmerking komen. De totale kosten werden vastgesteld op US$ 1.428,12. Daarnaast heeft de Raad de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.516,60 bedroegen. De uitspraak is openbaar gedaan en de Raad heeft de appellant het in beroep betaalde griffierecht van € 44,- vergoed.

Uitspraak

13/4820 WUV
Datum uitspraak: 10 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] NJ (Verenigde Staten van Amerika) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 juni 2013, kenmerk BZ01566937 (bestreden besluit). Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2014. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een beschrijving van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de tussen partijen gewezen uitspraak van 20 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY7849.
1.2. Ter uitvoering van die uitspraak heeft verweerder onder meer het bestreden besluit genomen. Bij dat besluit is het bezwaar tegen het besluit van 27 december 2010 alsnog gegrond verklaard en zijn de kosten van een behandeling die appellant heeft gevolgd bij Psychological Counseling Service (PCS) te Scottsdale, Arizona, van 20 april 2010 tot en met 7 mei 2010 vergoed tot een bedrag van $ 5.827,-. Verweerder heeft echter geweigerd om de met deze behandeling samenhangende reis- en verblijfkosten te vergoeden. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat de behandeling als zodanig medisch noodzakelijk was, maar dat het niet noodzakelijk was om de behandeling op grote afstand van de woonplaats te volgen. Daarbij is verwezen naar het rapport van de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, arts, van
27 maart 2013.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit erkend dat de onder 1.2 vermelde behandeling bij het PCS als zodanig medisch noodzakelijk was. Nu is uitsluitend nog in geding of verweerder terecht heeft geweigerd om de reis- en verblijfkosten van die behandeling te vergoeden.
2.2. Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat in de staat New Jersey, waar appellant woonachtig is, diverse mogelijkheden bestaan tot het volgen van een vergelijkbaar behandelprogramma. Ter zitting is namens verweerder in dit verband meegedeeld dat op internet informatie is te vinden over verschillende mogelijkheden tot het volgen van zogeheten Intensive Outpatient Treatment in New Jersey.
2.3.
De Raad acht het bestreden besluit hiermee niet deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In het onder 1.2 vermelde rapport van geneeskundig adviseur Roelofs van 27 maart 2013 is vermeld dat de behandeling bij het PCS een intensief psychotherapieprogramma inhield, gericht op behandeling van verslavingsproblematiek. Verweerder heeft zijn stelling dat door appellant in New Jersey vergelijkbare programma’s konden worden gevolgd niet onderbouwd aan de hand van enige concrete informatie over dergelijke programma’s. Verweerder heeft volstaan met de enkele mededeling ter zitting dat er mogelijkheden waren tot het volgen van Intensive Outpatient Treatment in New Jersey. In reactie hierop heeft appellant onweersproken gesteld dat dergelijke programma’s niet te vergelijken zijn met de specifieke behandeling die het PCS aanbiedt en dat hij een programma zoals door verweerder is genoemd al heeft gevolgd, zonder dat hij daarbij baat heeft gehad.
2.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden vernietigd. De Raad houdt het ervoor dat er ten tijde van belang geen vergelijkbare behandelingen voorhanden waren op kortere afstand tot de woonplaats van appellant. De reis- en verblijfkosten van de door appellant gevolgde behandeling bij het PCS komen daarom voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten bedragen volgens opgave van appellant in totaal US$ 1.428,12. Er is geen aanleiding om deze opgave niet te volgen. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op de hieronder vermelde wijze zelf in de zaak te voorzien.
3.
Er is verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep. Appellant heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de reiskosten in verband met de zitting op 27 februari 2014. Daarbij heeft hij verzocht een bedrag van US$ 2.765,80 te vergoeden voor de kosten van een retourvlucht New York-Amsterdam en een bedrag van
€ 208,41 voor de kosten van een huurauto. Uit de door appellant overgelegde nota van het vliegticket blijkt dat hij de vlucht heeft geboekt op 25 februari 2014, de dag voor de heenvlucht op 26 februari 2014. De Raad ziet aanleiding om de kosten in verband met de vlucht vast te stellen op € 1.500,-. Het meerdere wordt niet aangemerkt als redelijkerwijs gemaakte kosten. Daarbij is van belang dat de door appellant in rekening gebrachte kosten aanzienlijk uitstijgen boven de gemiddelde kosten van een vlucht New York-Amsterdam. Dit is kennelijk mede een gevolg van het feit dat appellant de vlucht pas de dag voor de vertrekdatum heeft geboekt, terwijl niet is gebleken dat hij, na ontvangst van de op 21 januari 2014 verzonden kennisgeving, niet eerder een vlucht had kunnen boeken. De vergoeding voor vervoer van en naar Schiphol wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 16,60, zijnde de kosten van openbaar vervoer, tweede klasse. De Raad stelt de reiskosten in totaal vast op € 1.516,60. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 juni 2013 gegrond en vernietigt dat besluit;
- kent aan appellant een vergoeding toe voor de reis- en verblijfkosten van de behandeling bij
het PCS tot een totaalbedrag van US$ 1.428,12;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan appellant het in beroep betaalde griffierecht van € 44,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van
€ 1.516,60.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof

HD